Op het moment dat Jacob in de dienstwagen wilde stappen, ging zijn telefoon. Hij voerde een kort gesprek, en keek met een ernstig gezicht naar zijn oude collega.
‘Wat is er?’
‘Dat was een collega van de Warmoesstraat. Hij had goed nieuws en slecht nieuws, zei hij.’
‘Altijd spannend, dat soort uitspraken,’ vond Van Opperdoes. ‘Laten we met het goede nieuws beginnen.’
‘Ze hebben de man gevonden van de foto op het rijbewijs.’
‘Ach, dat is inderdaad goed nieuws. Goed werk van die jongens. Wat is het slechte nieuws?’
‘Hij is dood.’
Hoofdstuk 14
Het lichaam lag vreemd verwrongen op het trottoir. Peter van Opperdoes keek naar boven en zag het open raam op de derde verdieping.
‘Dit is ’m, hè?’ vroeg de wijkagent.
Van Opperdoes en Jacob knielden naast het lichaam. De man lag op zijn buik, maar zijn gezicht lag opzij. Het was niet moeilijk hem te herkennen. Dit was onmiskenbaar de man die de auto had gehuurd waarin het lichaam van Willem van Kampen was gevonden.
‘Woonde hij daar?’ Van Opperdoes wees naar boven, een kleine etage in een smalle straat in Amsterdam Oud-West. De bewoners waren inmiddels de natte en koude straat op gekomen en stonden achter rood-witte linten.
De wijkagent trok zijn schouders op. ‘We zijn nog niet boven geweest. Ik weet niet of hij daar woont, maar hij kwam wel daarvandaan naar beneden gevlogen. Het huis is afgesloten, maar toen ik hem herkende van de foto die jullie hadden rondgestuurd, heb ik de situatie eerst maar bevroren, voordat we naar binnen gingen. Je weet maar nooit.’
Van Opperdoes keek vragend. ‘Weten jullie zeker dat zich niemand anders in die woning bevindt?’
De wijkagent, een nuchtere blonde West-Fries, keek even stoïcijns omhoog en schudde zijn hoofd. ‘Neuh… niet honderd procent.’
Jacob kon zijn verbazing niet verbergen. ‘Niet? Misschien is die man wel door iemand geduwd.’
De wijkagent haalde zijn schouders op. ‘Er staan twee stevige collega’s bij de deur, die gaan zo naar binnen. Er is geen achteruitgang. Er zijn maar twee manieren om uit die woning te komen. Via de voordeur…’
Jacob knikte begrijpend en keek naar de derde verdieping. ‘… of via het raam.’
De wijkagent grijnsde. ‘Precies. Hoe dan ook, als er iemand binnen zit, kan hij geen kant op.’
‘En hij komt dus uit dat raam,’ vatte Van Opperdoes bondig samen.
‘Het lijkt erop, nietwaar?’ zei de wijkagent droog.
De schouwarts en de Technische Recherche werden alvast gewaarschuwd, hoewel de doodsoorzaak vast leek te staan. Vol verwachting gingen Van Opperdoes en Jacob de nauwe en steile trap op naar boven.
Van Opperdoes posteerde zich naast de deur. ‘Ik ben benieuwd…’
‘Hebben jullie iets gehoord?’ vroeg Jacob aan de twee agenten in het trapportaal.
‘Niets,’ zei de ene.
‘Volgens mij is er niemand meer binnen,’ zei de andere.
Van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. In de deur waren stevige sloten gemonteerd, onder en boven.
‘Laten we dan maar eens gaan kijken…’ zei Jacob, en hij duwde voorzichtig met zijn schouder tegen de bovenzijde van de deur en daarna met zijn knie tegen de onderzijde. Op beide plekken week de deur een beetje van de deurstijl.
‘Niet dubbel afgesloten. Gewoon dichtgetrokken.’
Een van de agenten tikte Jacob op de schouder en hield een breekijzer omhoog. ‘Had ik vast mee naar boven genomen.’
Jacob nam het stuk ijzer dankbaar aan en wrikte het tussen de deur en de deurstijl, ter hoogte van de deurkruk. Met een lichte krachtsinspanning week het hout en zwaaide de deur open. Voorzichtig gluurde Jacob naar binnen.
Er brandde volop licht in de gang. Langzaam duwde hij de deur verder open en betrad de woning, gevolgd door Van Opperdoes en de agenten. Er was niemand meer binnen. In de woonkamer stond het raam, dat bijna tot aan de vloer doorliep, wijd open. Van Opperdoes bekeek het raam en de sponningen. Zo van boven af bezien lag het lichaam er nietig, maar ook huiveringwekkend bij.
Van Opperdoes had in zijn lange loopbaan al veel slachtoffers gezien die naar beneden waren gesprongen. Hij kon zich nooit een voorstelling maken van de wanhoop die iemand moest voelen vlak voordat hij de laatste stap deed.
Hij draaide zich om naar de kamer en keek rond. ‘Is hier gevochten?’
Het was meer een overpeinzing voor zichzelf dan een vraag aan iemand anders. Als er al een worsteling had plaatsgevonden, was het niet te zien.
‘Een blind paard kan hier geen schade aanrichten…’ mompelde Jacob.
De oude rechercheur boog voorover. Op tafel zag hij een klein wit papiertje, met ernaast een pen. Op het papiertje stond, in onregelmatig handschrift: ‘Het spijt me. Ik had het nooit moeten doen. Ik kan er niet mee leven.’ Van Opperdoes wenkte Jacob, die uit de slaapkamer kwam.
‘Kijk eens?’
‘Ik heb ook iets wat je moet zien. Eerst.’
Jacob maakte een hoofdknik naar de kamer achter zich.
Peter van Opperdoes volgde hem. In de slaapkamer was het bed niet opgemaakt en lagen kleren her en der over de grond verspreid. In een hoek lag een stapel kleding. Op het bed lag een portemonnee, sigaretten… en een indrukwekkend groot zwart pistool.
Jacob deed zijn armen over elkaar. ‘Ik moet me wel sterk vergissen als dit niet hetzelfde kaliber is als waarmee Hempie en mevrouw Van Lier zijn doodgeschoten.’
‘Op tafel ligt een briefje dat het hem spijt. Dat hij er niet mee kan leven.’
‘Waarmee niet kan leven? Met de moord op twee mensen?’
Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Dat staat er niet bij, dus daar moeten we het mee doen. Een wapen, misschien het moordwapen, en een briefje dat zegt dat het hem spijt.’
Jacob keek rond in de slaapkamer. ‘Misschien ligt er nog meer. Ik zoek hier nog even verder…’
Van Opperdoes liep terug naar de woonkamer. Ook daar lagen overal spullen, in een hoek lagen stapels verpakkingen van mobiele telefoons en autoradio’s. Het was er smoezelig en bedompt.
Wat een verschil met de woning van Willem van Kampen, dacht hij, of zelfs met de woning van Hempie, met al het klatergoud. Dit was de woning van een kruimeldief, een rommelaar. Het zou Van Opperdoes niets verbazen als…
In gedachten verzonken zocht hij nauwgezet verder in de woonkamer. Toen hij daar niets had gevonden, was de keuken aan de beurt. Daar, eindelijk, vond hij wat hij al verwachtte. Tussen de etensresten en de smerige potten en pannen, in een lege suikerpot, was een klein zakje met wat coke verstopt. Een verslaafde kruimeldief. Deze man was geen grote speler op het toneel van de misdaad.
Was hij dan de moordenaar van Willem van Kampen? En de moordenaar van Hempie… en mevrouw Van Lier?
Van Opperdoes liep naar de slaapkamer en doorzocht de portemonnee. Toen hij een rijbewijs vond en een bankpasje met dezelfde naam, bekeek hij beide nauwkeurig en stopte ze vervolgens in een plastic zak voor in beslag genomen spullen. Hij zocht een van de agenten op en gaf de zak aan hem.
‘Wil je deze naam door alle registers halen? Ik wil zo snel mogelijk weten of hij antecedenten heeft.’
‘Is dat wel zijn echte naam?’ vroeg Jacob zich af.
Van Opperdoes knikte. ‘Zijn legitimatiebewijzen en de bankpasjes zien er echt uit. Waarschijnlijk gebruikte hij alleen valse papieren als hij een klusje moest opknappen. Zoals een auto huren waarvan niet bekend mocht worden wie erin reed.’
‘Of als hij een paar mensen ging vermoorden…’ vulde Jacob aan.
De oude rechercheur trok zijn kleine zwarte notitieboekje uit zijn binnenzak. Daar waar Jacob aantekeningen maakte op een elektronische manier, soms zelfs in zijn telefoon, hield Van Opperdoes het bij zijn Moleskine-boekjes. Mooi van kwaliteit, altijd betrouwbaar en je had er nooit last van dat je batterijen op een onhandig tijdstip op waren.