Jacob keek over zijn schouder mee.
Van Opperdoes maakte een schetsje van het raam, en zette op papier twee kruisjes aan de zijkanten op het kozijn. Hij bladerde even terug.
Jacob zag dat zijn oude collega een keurig schema had bijgehouden, verdeeld over twee bladzijden. ‘Lijk 1 (Stenen Hoofd), Lijk 2 (Kofferbak), Lijk 3 (Mevr. Van Lier)’, zag hij staan, met daaronder de namen en bijzonderheden.
Jacob grinnikte en zijn oude collega keek hem vragend aan.
‘Wat lach je?’
‘Jij hebt je eigen witte muurbord bij je.’
Van Opperdoes keek peinzend om zich heen. ‘En vier lijken. En een excuusbrief… en misschien wel het moordwapen.’ Hij klapte het boekje dicht en borg het weer op in zijn binnenzak.
Het geluid van een naderende auto klonk.
Jacob keek naar beneden. ‘De schouwarts is er.’
De kleine, witte gg&gd-auto hield stil bij de afzetting. Van Opperdoes voelde zich plotseling weer moe. Zijn knieën knikten en deden pijn.
‘Laat de Technische Recherche hiernaartoe komen,’ zei hij zuchtend, voordat hij moeizaam de trap af liep.
Cathelijne de Wind onderzocht het lichaam en wees naar boven. ‘Komt hij daarvandaan?’
Jacob knikte. ‘Waarschijnlijk wel. Hij woonde daar in ieder geval en het raam stond open.’
‘Duidelijke zaak.’ Ze nam de schedel van de man in haar handen en drukte zachtjes.
Jacob wist wat er nu ging gebeuren en draaide zijn hoofd weg.
Cathelijne kon op deze manier voelen of de schedel van de man ook gebroken was. Soms schoven de gebroken delen over elkaar heen, wat een bijzonder naargeestig geluid opleverde.
‘Gevoelig type, uw collega?’ grijnsde ze.
Van Opperdoes glimlachte, zelf had hij er geen last van. Een dood lichaam was voor hem een omhulsel, iets waar hij geen overdreven sentimentaliteit of emoties bij voelde. Het lichaam was verlaten door de ziel, en voor hem was de ziel datgene wat de mens maakte.
‘Net een puzzeltje… allemaal losse stukjes in zijn hoofd,’ concludeerde de schouwarts. ‘Goed, officiële conclusie: hij is dood. Doodsoorzaak…’ Ze keek de oude rechercheur veelbetekenend aan. ‘Drie keer raden.’
‘Geen puntbloedinkjes dit keer?’
‘Niets wat ergens anders op duidt: de val is hem fataal geworden.’
De arts trok haar handschoenen uit en legde die naast het lichaam. Ze liep naar haar auto, nam een formulier uit de zwarte dokterstas en begon te schrijven, met het formulier op de motorkap van de auto. Op het moment dat de Technische Recherche arriveerde, kwam Van Opperdoes met krakende knieën omhoog, om hun tegemoet te lopen.
Het wapen lag op het leeggemaakte bed. Het witte laken benadrukte de dreiging van het zwarte pistool. Ton van Maan bekeek met een kennersblik de loop. ‘Negen millimeter inderdaad, maar…’
Peter van Opperdoes zag de peinzende blik op het gezicht van de technisch rechercheur. ‘Wat is er?’
‘Dit is toch de man die de auto had gehuurd? Dit zou dus het wapen van de moord kunnen zijn.’
‘Ja. Waarom dan die moeilijke blik?’
‘Omdat we op het Stenen Hoofd geen hulzen hebben gevonden. Helemaal niets. Ik ging ervan uit dat we te maken hadden met een revolver als moordwapen, waar de hulzen in blijven zitten, in tegenstelling tot een pistool als dit, dat de hulzen uitwerpt.’
‘En dat betekent?’ vroeg Jacob.
‘Als dit het moordwapen is, dan heeft de moordenaar dus na de moord de hulzen nog opgeraapt en meegenomen.’
Van Opperdoes knikte. ‘Dat betekent dat het een zeer nette, misschien wel professionele moordenaar is.’
Jacob gaf hem gelijk. ‘Dat zou je zeggen, inderdaad. Of dit is het moordwapen niet.’ Hij wendde zich tot de technisch rechercheur. ‘Hoelang duurt het voordat je zeker weet of dit het moordwapen is?’
‘Een ballistisch onderzoek heeft vrij snel resultaat. We lossen een paar proefschoten en vergelijken de sporen die het pistool op de kogels achterlaat met elkaar. Dat kunnen we morgen klaar hebben.’
Ton bescheen het wapen met een felle lamp. ‘En ik zie nu al dat er vingerafdrukken op zitten. Dat is ook mooi.’ Hij knipte zijn lamp uit. ‘Komt die man die op straat ligt hiervandaan?’
Van Opperdoes knikte. ‘Hij heeft een soort afscheidsbrief geschreven. Of laat ik het beter formuleren: er is een soort afscheidsbrief aangetroffen. Misschien kun je die ook onderzoeken op vingerafdrukken. En er is vast wel ergens een voorbeeld van zijn handschrift te vinden. Dat wil ik dan vergeleken hebben met de afscheidsbrief.’
Ton van Maan fronste. ‘Dat laatste moet naar het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag, en dat gaat lang duren. Ik denk dat jij de dader allang hebt gevonden, voordat ze er daar klaar mee zijn.’
Van Opperdoes werd niet blij van dit nieuws.
Ton van Maan liep naar de tafel waarop de brief lag en maakte een duidelijke foto van het handschrift.
‘Ik zal wel iets zoeken wat hij geschreven heeft en dat fotograferen. Kun je zelf vast gaan puzzelen of hij degene is die het heeft geschreven. Had je verder nog wat?’
Van Opperdoes kreeg een ingeving en wees naar de woonkamer. ‘Onderzoek ook het raam, alsjeblieft.’
‘Doe ik.’ Ton van Maan ging zijn spullen halen.
Van Opperdoes en Jacob liepen achter hem aan, terug naar beneden.
Daar werd zojuist het lichaam, dat onderzocht was door andere technisch rechercheurs, op een brancard gelegd en vastgesjord met riemen. Zachtjes wiegend droegen twee in het zwart geklede en plichtmatig somber kijkende mannen het lichaam naar hun auto.
‘De kraaien hebben het maar druk…’ bromde Van Opperdoes. ‘Daar gaat lijk nummer vier.’
‘Misschien kun je het ook anders zien. We hebben drie lijken, misschien hun moordenaar én het moordwapen.’
Van Opperdoes plukte aan zijn neus en hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Het zou kunnen dat we de moordenaar hebben. Misschien hebben we zelfs het moordwapen. Maar er is één ding dat we nog niet hebben.’
‘Wat dan?’
‘Een goed motief.’
Hoofdstuk 15
Er lag een computeruitdraai op het bureau van Peter van Opperdoes. De man die hij zojuist op straat had zien liggen bleek Dennis Post te heten, en staarde hem met een verveeld gezicht aan vanaf het papier. Op de politiefoto had hij de nietszeggende blik van iemand die al honderd keer was opgepakt en wist wat de routine was. Die doffe blik in zijn ogen trof Van Opperdoes, en de lijst met antecedenten verraste hem dan ook niet. Uit alle registraties kon Van Opperdoes opmaken dat Dennis Post was uitgegroeid van een kruimeldief tot een manusje-van-alles in de onderwereld, iemand die gewetenloos langs de randen van de maatschappij schuurde, zonder enig respect voor regels of wetten, of mededogen met zijn slachtoffers, uitsluitend denkend aan zichzelf, geld en drugs.
Van Opperdoes had er in zijn carrière veel langs zien komen en stuk voor stuk waren ze dood of zaten ze gevangen. Slechts een enkeling had aan de criminaliteit weten te ontsnappen.
‘Hallo… ben je thuis?’
Van Opperdoes schrok op uit zijn gedachten. Jacob stond lachend naast zijn bureau, een grote mok in zijn handen. ‘Hier, oma’s soep.’
‘Oma’s soep?’
Jacob glimlachte. ‘Uit die grote automaat beneden.’
‘Nou, dat zal wat zijn…’ Het klonk wantrouwend, maar hij nam de mok toch dankbaar aan.
Jacob haalde zijn schouders op. ‘Het is tenminste gratis.’
Van Opperdoes nam een slokje en knikte verrast met zijn hoofd. ‘Zo smaakt het anders niet… Een lekker zout soepje. En wat is dat?’
Jacob hield de koek omhoog. ‘Gevulde koek.’
Licht misprijzend schudde Van Opperdoes zijn hoofd. ‘Soep met gevulde koek. Doe dat nou toch niet…’