Выбрать главу

Jacob nam verontwaardigd een hap koek. ‘Weet je hoelang het geleden is dat we hebben gegeten?’

‘Neem dan een boterham.’

Jacob wees grijnzend naar de trap. ‘D’r zitten geen boterhammen in die snoepautomaat. Straks haal ik wel wat gezonds te eten. Surinaams, lekkere moksi meti… of een broodje shoarma, of zo.’

Van Opperdoes gaf het op. Zijn collega hield nou eenmaal van eten, en had net als veel van de collega’s in Amsterdam overal zijn adresjes waar hij de lekkerste dingen kon halen. Bij sommige afhaalrestaurantjes kwamen politieagenten vanuit heel Amsterdam, omdat die net de lekkerste pizza’s of Chinese of Surinaamse gerechten maakten.

Wie hard werkt, moet ook goed eten, was het devies.

Van Opperdoes zag hoe Jacob met smaak zijn koek opat, en vond eigenlijk dat hij niet zo moest zeuren. Had hij ook niet zijn favoriete plekjes in de stad? Café Winkel op de Noordermarkt voor de appeltaart… slager Danny Reinhardt voor zijn worst en ketjapgehakt… of slager Louman midden in de Jordaan voor de meest perfecte ossenworst… de Noordermarkt op zaterdagmorgen voor het lekkere brood…

Nu hij er zo over zat na te denken, begon hij best trek te krijgen. Hij schudde zijn hoofd. Waar was hij ook alweer gebleven, voordat de soep en koek binnenkwam?

O, ja…

‘Heb je dit gezien?’

Hij gaf de uitdraai aan Jacob. ‘Ja, had ik gelezen, net. Dennis Post. Een keurige jongen, als je de lijst misdrijven zo ziet.’

De oude rechercheur gooide het papier op zijn bureau en trok een ontevreden gezicht. ‘Inderdaad. En toch klopt het niet.’

‘O, nee? Post heeft een waslijst aan antecedenten, het moordwapen… als dat het is… lag in zijn woning, en er is een afscheidsbrief achtergelaten waarin hij sorry zegt. Ik vind het behoorlijk kloppen.’

‘Dan herhaal ik mijn vraag. En dat is dezelfde vraag die daar op het bord staat: waarom?’

Jacob zweeg. Hij liep een rondje door de kamer, terwijl Van Opperdoes van zijn soep nipte. Hij dacht na over een mogelijk motief.

‘Ik heb nog geen idee. Het kan van alles zijn, alleen weten wij het nog niet.’ Hij bekeek de foto van de ietwat sullige crimineel. ‘We kennen hem natuurlijk nauwelijks, morgen moeten we alles uitspitten wat we over hem weten. Met wie hij omging, wat zijn financiële situatie was, voor wie hij werkte, al die dingen. Als je het slachtoffer kent…’

‘Een waar woord, mijn waarde Jacob. Zoals altijd. Het gebeurt maar zeer zelden dat iemand wordt omgebracht door een totale onbekende. Er is altijd een connectie.’

Van Opperdoes dronk de laatste slok soep op en greep zijn jas.

‘We gaan slapen. Morgenochtend zien we verder.’

Toen ze de Raampoort verlieten, kwam IJsselstein net achter hen het bureau uit gelopen.

Jacob keek hem aangenaam verrast aan. ‘Jij bent nog laat hier, zeg. Je lijkt ineens wel een echte rechercheur.’

‘Ha ha, heel leuk. Komt door jullie, met je stomme usb-stick. In Amerika is het veel vroeger dan hier, dus ik kon pas vanavond met ze bellen.’

‘En?’

IJsselstein schudde mismoedig zijn hoofd. ‘Ik krijg hoofdpijn van dat ding. Zelfs de Amerikaanse makers van de stick kunnen de beveiliging niet omzeilen. De encryptie is zo sterk, dat ook zij de versnipperde data niet terug kunnen coderen.’

Van Opperdoes trok een gezicht. ‘Dus?’

‘Dus heb ik het wachtwoord nodig. Een andere oplossing is er niet.’

Jacob en Van Opperdoes keken elkaar aan en haalden hun schouders op. In de woning van Willem van Kampen, waarvan ze iedere centimeter doorzocht hadden, hadden ze niets gevonden wat op een wachtwoord leek, of waar een wachtwoord opgeslagen kon zijn.

‘Hm… ik zal er nog eens over nadenken. Even geduld nog,’ zei Van Opperdoes.

IJsselstein lachte schamper. ‘Geduld? Waarom? Waarop? Tot wanneer? Denk je dat iemand het wachtwoord ineens in je oor fluistert?’

Jacob glimlachte. ‘Daag hem niet uit…’

IJsselstein schudde wanhopig zijn hoofd. ‘Stelletje gekken…’ mompelde hij, en hij verdween in de nacht.

Jacob stapte in de rechercheauto. ‘Zal ik je thuis afzetten?’

Van Opperdoes schatte in dat het droog zou blijven. Hij rechtte zijn rug en zette zijn kraag op. ‘Ik loop wel. Even een frisse neus halen, voordat ik ga slapen. Tot morgen.’

‘Welterusten.’

‘Geen patatje oorlog halen, hè?’

‘Ik dacht eerder aan Surinaams. Ook goed?’ Hij lachte en reed weg.

Van Opperdoes wandelde over de Marnixstraat naar de Westerstraat. Bij de container die in de Tweede Marnixdwarsstraat stond, ter vervanging van een uitgebrande coffeeshop verderop, zaten wat mannen voor het raam, met een dikke joint in de hand. Ze zwaaiden vriendelijk naar Van Opperdoes, toen die, diep weggedoken in zijn jas, langsliep.

‘Heb je inmiddels alles een beetje op een rijtje?’ vroeg zijn vrouw.

Van Opperdoes glimlachte toen hij haar vertrouwde stem hoorde. Het was voor zijn gevoel alweer veel te lang geleden geweest dat hij haar had gehoord.

‘Ik heb ze gelukkig allemaal nog op een rijtje. In tegenstelling tot wat sommige collega’s misschien van me denken.’

‘Ach, wat kan jou het schelen.’ Hij hoorde de glimlach in haar stem. ‘En wat ga je nu doen?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Lekker een beetje wandelen. Ik dacht dat het wel droog zou blijven.’

‘Dat heb je goed gedacht.’

‘Heeft het weer ook al geen geheimen voor je?’

‘Niets heeft geheimen voor me,’ grinnikte ze. ‘Ook niet hoe jij je voelt, af en toe.’

Van Opperdoes lachte vrolijk, in een poging luchtig over te komen. ‘Het gaat wel goed met me.’

‘O, ja? Weet je dat wel zeker? Wat deed je dan laatst op die brug van de Brouwersgracht?’

‘Een beetje mijmeren. Zag je dat ook al?’

‘Moet ik het nou nog een keer zeggen? Niets heeft geheimen voor me. Dit zit je niet lekker, hè?’

‘Wat niet?’

Zijn vrouw klonk streng. ‘Hou je nou maar niet van de domme, Peter van Opperdoes! Hoeveel keer heb ik niet meegemaakt dat je thuiskwam, wat brommerig deed en niet wilde vertellen wat je bezighield? Weet je nog wat ik in het begin dacht?’

‘Nou?’

‘Dat je misschien tijdens je werk een andere vrouw was tegengekomen. Mij was je tenslotte ook tegengekomen tijdens de dienst.’

‘O, ja… de kermis in Amsterdam-Oost.’ Van Opperdoes moest glimlachen bij de herinnering. ‘Jij durfde het spookhuis niet in… Toen ben ik als stoere uniformagent met je meegegaan. Maar daar hoefde je later niet meer bang voor te zijn, hoor. Jij bent de enige geweest die ik leuk vond. Nog steeds, eigenlijk.’

‘Ik kan me toch herinneren dat ik je officieel toestemming heb gegeven om naar andere vrouwen te kijken. En dat ik je heb aangespoord je wat meer onder de mensen te begeven.’

Hoewel zijn vrouw fysiek niet meer om hem heen was, zag hij toch haar fronsende gezicht, waarin altijd ogen met vriendelijke lichtjes schitterden, helder voor zich.

‘Ach, dat komt allemaal wel een keer. En als het niet komt, vind ik het ook goed. Ik heb toch iemand om mee te praten?’

‘En je hebt je werk.’

‘Ja, niet dankzij jou, trouwens. Als er iemand was die me altijd aanspoorde om te stoppen met het recherchewerk, was jij het wel.’

Zijn vrouw snoof verontwaardigd. ‘En terecht. Al die nachten dat je weg was… al die moorden die in je hoofd rondspookten en jouw gedachten opslokten… al die tijd die je erin stak… en waarom? Om het door een sukkelige officier of rechter te laten verprutsen. Hoe vaak dat niet gebeurd is.’

‘Ik weet het, ik weet het…’ suste Van Opperdoes.

‘Maar goed…’ Zijn vrouw klonk weer mild. ‘Ik ben blij dat je niet bent weggegaan bij de politie. Het is toch een soort familie.’

‘Zo is het,’ bromde Van Opperdoes. ‘Het zit in me, ik kan er niks aan doen. Die sfeer, die kameraadschap, dat werk… in weer en wind, dag of nacht. Het blijft een prachtige en unieke uitdaging, moorden oplossen. Ik kan er niks aan doen.’