‘Dit bedrag… waarschijnlijk meer geld dan jij ooit bij elkaar hebt gezien… is niet alleen voor die gegevens. Ik neem ook aan dat je voor dit bedrag voor altijd je mond houdt.’
‘Of anders? Eindig ik dan als Willem van Kampen?’
Van Donkeren liet de pols los en kreeg het stickje in zijn hand geduwd. Hij keek ernaar en knikte langzaam.
‘Je weet maar nooit. Maak niet de fout om nog een keer te bellen, dat je nog meer geld wilt. Zoals hij.’
Twee zwervers maakten zich uit de donkere spelonken van de pilaren onder de brug los, en bewogen zich langzaam naar Hans van Donkeren en Aloysius.
Voor Van Donkeren was het gesprek met Aloysius afgelopen. Hij had in handen waar hij voor kwam, en er een schijntje voor betaald. Vanavond zou er wel met die smerige zwerver worden afgerekend. Hij probeerde zonder zijn schoenen al te vuil te maken door de zwervers heen naar de uitgang van het park te komen. Hij lette goed op waar hij zijn voeten zette, en daardoor zag hij te laat dat de twee zwervers zijn weg blokkeerden.
Ongeduldig als hij was, wilde hij agressief uitvallen en de twee wegjagen. Maar toen hij opkeek in hun gezichten, wist hij dat het geen enkele zin had.
Peter van Opperdoes en Jacob, gekleed in oude lompen, keken hem met een tevreden blik aan. Vanuit de bosjes verschenen nog een paar agenten.
De zwervers losten op in de duisternis, alleen Aloysius kwam nog even langs. Hij gaf de envelop met geld aan Van Opperdoes, en haalde een microfoontje waarmee hij de rechercheurs het hele gesprek had laten volgen, uit zijn jas. Hij richtte het woord tot Hans van Donkeren.
‘Hé, smerige moordenaar… wat moet ik met jouw geld? Deze man…’ Aloysius klopte Van Opperdoes op de schouder ‘… gaf mij brood, en liet me in een warme cel slapen toen het koud was.’
Hij spoog op de grond, vlak voor de onberispelijk gepoetste schoenen van Van Donkeren. Zonder verder iets te zeggen namen Van Opperdoes en Jacob Hans van Donkeren mee naar het bureau.
Hoofdstuk 20
De verklaring die Hans van Donkeren aflegde, was kort maar krachtig.
‘Ik heb die mensen niet vermoord. Ik heb een alibi voor alle moorden.’
Peter van Opperdoes legde de door Van Donkeren ondertekende verklaring in het dossier en zuchtte. Jacob kwam de recherchekamer binnen.
‘En?’ vroeg Van Opperdoes.
Het gezicht van Jacob stond op onweer. ‘Op het moment dat Hempie en mevrouw Van Lier werden doodgeschoten, zat Hans van Donkeren inderdaad in een vergadering, met drie mensen van de bank. Ze bevestigen het alle drie, bovendien zaten ze in een restaurant, waar ze hem ook hebben gezien. Hij is er tot diep in de nacht gebleven en heeft betaald met een creditcard. Geen seconde het restaurant uit geweest, een ijzersterk alibi.’
‘Dan heeft hij de moorden laten plegen.’
Van Opperdoes pakte zijn Moleskine-boekje. Hij bladerde erin, alsof dat hem nieuwe inzichten zou bieden.
Jacob ging aan zijn bureau zitten.
‘Zo raar is het niet. De auto is gehuurd door iemand anders… de inbraak is gepleegd door iemand anders… Waarom zou de moord niet door iemand anders zijn gepleegd?’
Van Opperdoes bekeek zijn aantekeningen en sloeg langzaam bladzijde na bladzijde om. Op sommige bladzijden had hij kleine schetsjes gemaakt, overzichtstekeningen van plaatsen delict, plekken waar schoten terecht waren gekomen, dat soort dingen. Ook had hij er uit verveling weleens tekeningetjes in gemaakt. Droedelen, noemden ze dat. Zijn vrouw had veel plezier in tekenen en schilderen gehad, en kon het veel beter dan hij.
Hij was op de pagina gekomen waar hij iets over mevrouw Van Lier had opgeschreven. Ook iemand die van schilderen hield en dat bovendien nog heel goed kon ook.
Hij voelde een golf van medelijden door zich heen gaan toen hij aan de vrouw dacht die zo vriendelijk koffie was komen brengen. Op de rand van de bladzijde had hij iets gekrabbeld, zag hij. Hij kon niet eens meer herkennen wat hij bedoeld had te tekenen. Een beestje, leek het wel.
‘Jacob…’ begon Van Opperdoes.
‘Ja?’
‘Mevrouw Van Lier… die zou om elf uur die dag bij ons komen, omdat ze eerst wilde slapen. Jij had haar toch gevraagd om alles op te schrijven? Zodat ze het beter zou onthouden?’
‘Ze zou langskomen, met haar aantekeningen.’
Langzaam kwam Van Opperdoes overeind. ‘Maar voor die tijd is ze vermoord.’
‘Precies. En in haar kleding hebben we niets gevonden. Geen aantekeningen. Trouwens, bij haar thuis ook niet.’
Van Opperdoes stond snel op en greep zijn jas. ‘Geen aantekeningen, nee… maar wel…’
Tekeningen. De woning van mevrouw Van Lier stond er vol mee. Tekeningen en schilderijen, overal had ze haar kunstwerken hangen.
Het was Van Opperdoes wel opgevallen, maar hij had er op dat moment niet bij stilgestaan dat ze misschien meer konden betekenen dan een vorm van tijdverdrijf. Het huis leek ook niet doorzocht door de moordenaar.
De plek waar ze waarschijnlijk had staan schilderen, bij de ezel bij het raam, was onaangeroerd. De stoel lag nog op de grond, al kon Van Opperdoes wel de resten zien van het poeder dat gebruikt was om vingerafdrukken te zoeken. Op de ezel stond een doek waarop was geschilderd: het uitzicht over het Stenen Hoofd, op een mistige dag.
Geen schietende mensen.
Van Opperdoes liep naar de slaapkamer. Op de grond, naast het bed, lag een stapeltje boeken dat ze kennelijk aan het lezen was. Bovenop lag een schetsblok, en op haar nachtkastje, naast de wekker, lagen twee potloden.
Bij een snelle blik in de slaapkamer viel het schetsblok tussen alle boeken niet eens op. De oude rechercheur opende het blok. De binnenkant bestond uit dikke bladzijden blanco tekenpapier. Iedere bladzijde was voorzien van prachtige schetsen.
Gezichten, panden, vergezichten.
Ademloos bladerde Van Opperdoes naar de laatste bladzijde waar ze iets had getekend. Toen hij deze omsloeg, staarde het gezicht van Ronald Keijer hem aan, tot in detail perfect nagetekend door mevrouw Van Lier.
Langzaam sloeg Van Opperdoes het schetsblok dicht, stak het voorzichtig in een plastic zak en hield het heel dicht tegen zich aan.
Het hoofd Beveiliging van Van Donkeren bv zat ontspannen in de stoel in de verhoorkamer.
‘Hans van Donkeren heeft eieren voor zijn geld gekozen. Hij heeft een volledige verklaring tegen je afgelegd. Het zou allemaal jouw idee zijn geweest, om dit zo aan te pakken.’
Van Opperdoes hield de verklaring omhoog.
‘En als je me niet gelooft: je advocaat heeft de stukken in mogen zien.’
Ronald Keijer knikte langzaam. ‘Dat heeft hij me al verteld. Altijd al gedacht dat het diep in zijn hart een laffe hond was.’
Jacob haalde zijn schouders op.
‘Hij denkt dat hij er misschien een lagere straf door krijgt. Of misschien helemaal geen straf, als hij jou alle schuld geeft.’
Ronald keek hen even aan.
‘Ik schiet er geen ruk mee op…’ Hij hield zijn hoofd schuin en nam een beslissing. ‘Oké. Luister goed. Ik heb Willem van Kampen vermoord… ik heb die sukkel die jullie Hempie noemen vermoord… die vrouw die mij gezien had ook… en die kansloze idioot die ik de auto heb laten huren… Denk je dat ik minder straf krijg als ik Hans van Donkeren erbij lap?’
Jacob en Van Opperdoes keken elkaar aan. Dit ging vlotter dan ze gedacht hadden.
Van Opperdoes antwoordde koel maar naar waarheid: ‘Nee, dat denk ik niet.’
Ronald Keijer schoof achteruit. ‘Precies. Dus dat zal niet mijn reden zijn om het te doen. Als ik precies verklaar hoe Hans van Donkeren mij opdracht heeft gegeven om Willem van Kampen te vermoorden, dan doe ik dat om een andere reden. Uit wraak… omdat hij zijn kop niet heeft gehouden over mij. Dus zal ik een volledige verklaring afleggen, zodat hij ook voor schut gaat.’