Van Opperdoes liet onhoorbaar een zucht van opluchting ontsnappen. Dit was wat hij gehoopt had.
Ronald wachtte even, toen zuchtte hij en keek naar het plafond.
‘Toch zat het wel mooi in elkaar. Willem van Kampen… dat was gewoon een smeerlap, die gebruikte mensen. Alleen jammer dat ik die usb-stick zo snel niet kon vinden. Hij had hem wel bij zich, begreep ik?’
Van Opperdoes knikte.
Ronald vervolgde. ‘Tja… jammer. Foutje. Maar goed… het was bijna gelukt om Hempie overal voor op te laten draaien. Hempie kende ik natuurlijk uit het milieu. Die jongen wilde er zo graag bij horen, bij de grote jongens. Dus ik hem bellen dat hij wat kon verdienen. Hij was helemaal enthousiast. Ik netjes een schone huurauto geregeld voor hem, lichaam van Willem achterin stoppen, hem met die auto een pakje ergens af laten leveren of zo… weet hij veel dat er een lijk in de kofferbak ligt… en dan een tip doorgeven aan de politie om hem op te laten pakken op verdenking van cokebezit.’
‘Wat ging er mis met dat mooie plan van je?’
Ronald haalde zijn schouders op. ‘Hempie ontdekte het lichaam. Kon met z’n nieuwsgierige snufferd natuurlijk weer niet uit de kofferbak blijven. Hij ging helemaal door het lint. Hij belde me op dat er een lijk in de auto lag en dat hij naar de politie zou gaan. Ik ging naar hem toe… en ik probeerde hem rustig te krijgen. Maar dat lukte niet goed.’
‘Dat was op het Stenen Hoofd.’
‘Klopt. Het was een mistige avond, en hij stond daar te schreeuwen en te blèren… Ik moest iets doen.’
‘En toen schoot je hem maar neer.’
Keijer knikte met zijn hoofd.
‘Het was de enige manier om hem stil te krijgen. Toen kwam ik die vrouw tegen. Ik zag haar, zij mij… maar toen hoorde ik al sirenes. Ik ben in de buurt blijven hangen, en ik zag welk pand ze uiteindelijk binnenging.’
‘En Dennis Post?’
‘Een klein crimineeltje bij mij uit de buurt, dat ik weleens vaker gebruikte om klusjes op te knappen. Hij huurde die auto voor me. Wist ik veel dat die sukkel dat met zo’n stomme vervalsing zou doen.’
Keijer haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op.
‘Hij werd een risicofactor, kon de politie naar mij leiden, omdat ik hem gevraagd had een auto te huren waar later een lijk in werd gevonden. Dan kon ik hem net zo goed meteen voor alles op laten draaien, door dat pistool in z’n bed te leggen. Jammer dat het niet gelukt is.’
Van Opperdoes voelde zich plotseling verschrikkelijk moe. De emotieloze kilheid van deze man benauwde hem. Hij dacht aan mevrouw Van Lier, een eenzame, vriendelijke vrouw, die zonder enig mededogen door deze man was vermoord.
De oude rechercheur stond op en leunde met beide handen op het bureau.
‘We nemen je verklaring later uitgebreid op. Jacob, zet hem in zijn cel.’
En hij liep zonder verder nog iets te zeggen de verhoorruimte uit.
Peter van Opperdoes duwde de deur naar het dakterras van bureau Raampoort open. Hij liep naar de rand van het terras, waar de ouderwetse kantelen het bureau een bijna middeleeuwse aanblik gaven. Met diepe teugen liet hij de koude avondlucht door z’n longen gaan. Toen hij naar boven keek, zag hij dat de donkere wolken werden verjaagd door een bleke volle maan.
De deur achter hem ging open en Jacob kwam naast hem staan.
‘Geen mist, vannacht?’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Het wordt een koude, heldere nacht. Ik ga zo naar huis. Laat die man maar lekker zitten in z’n cel. Morgen is er weer een dag.’
‘Dat is goed. De zaak is rond.’
Jacob legde zijn hand op de schouder van zijn collega. Van Opperdoes keek hem aan. De kou voelde hij ineens een stuk minder.
‘Ja, Jacob. De zaak is rond.’
Jacob opende zijn rechterhand en liet twee sigaren zien, die leken te smeken om aangestoken te worden. Even later stonden de twee rechercheurs wolken sigarenrook over de Jordaan te blazen.
‘Ik ben moe…’ zuchtte Van Opperdoes.
‘We gaan naar huis. Ik zet je straks af, slaap morgen lekker uit. We hebben nog drie dagen om die smeerlap te verhoren en de voorgeleiding voor de officier van justitie in orde te maken.’
Van Opperdoes trok aan zijn sigaar en liet de rook langzaam wegglippen.
‘Ik hoop dat Ronald Keijer levenslang krijgt. Echt levenslang. We zullen de zaak zo op papier zetten, dat de officier er niet onderuit kan.’
‘Nu die twee tegen elkaar gaan getuigen, zal dat wel lukken.’
De oude rechercheur keek nadenkend naar het gloeiende puntje van zijn sigaar.
‘De zaak is opgelost dankzij twee goede mensen… weet je dat? Mevrouw Van Lier, met haar tekening. En Aloysius, die op ons verzoek Hans van Donkeren in de val heeft gelokt.’
Jacob haalde zijn schouders op. ‘En dat alleen maar omdat jij vriendelijk tegen hem bent geweest, en hem een extra nachtje in de cel hebt laten slapen omdat het koud was.’
Van Opperdoes maakte een gebaar. ‘Natuurlijk. Wat maakte dat nou uit?’
‘Dat maakte in die zin uit dat hij graag iets voor je wilde doen. Als er iemand was die een onverdachte indruk zou maken op Hans van Donkeren… als er iemand was die zeker niet voor de politie zou werken… dan was het Aloysius wel. Dat was een briljant idee van je.’
Van Opperdoes drukte de sigaar uit.
‘Volgende keer moeten we nog scherper zijn. De dood van mevrouw Van Lier…’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Dat zit je nog niet lekker.’
Van Opperdoes keek zijn jonge collega aan. ‘Ik weet dat we het niet hadden kunnen voorkomen. Maar ik hád het zo graag voorkomen.’
Jacob knikte. ‘Ik ook. Kom, we gaan. Ik breng je thuis.’
Jacob stopte op de brug bij café Papeneiland.
‘Tot morgen.’
‘Tot morgen, Jacob.’
Jacob reed weg en Van Opperdoes sjokte langs de Brouwersgracht naar zijn huis. Hij zwaaide even naar Carlo, de trouwe barman van café Papeneiland, die van achter zijn bar alles in de gaten hield.
Morgen zou hij er koffie gaan drinken, besloot hij. De gezelligheid van het kleine café deed hem de laatste tijd goed. De brug naar zijn huis lag er stil bij.
‘Gaat het?’ vroeg zijn vrouw.
‘O ja, best…’ loog Van Opperdoes.
‘Als het je iets uitmaakt… mevrouw Van Lier is hier in goede handen.’
Van Opperdoes grijnsde wrang. ‘Daar twijfel ik geen seconde aan. Zeg haar maar dat ze een prachtige tekening heeft gemaakt.’
‘Dat weet ze. Ze is blij dat je hem hebt gevonden.’
‘Ik had hem alleen graag wat eerder gevonden. Ik snap ook niet dat we hem niet gelijk hebben gezien.’
Zijn vrouw klonk sussend. ‘Dingen gaan zoals ze gaan, Peter. Dat weet je toch wel? Wees blij dat je die tekening nu toch nog hebt gevonden.’
Er klonk iets mysterieus in haar stem.
‘Hoezo? Lag die tekening er soms eerst niet? Of heeft iedereen eroverheen gekeken?’
Maar ze zweeg.
Van Opperdoes ging op de brug staan, waar hij de nachten daarvoor ook had gestaan. De maan weerkaatste bijna sprookjesachtig op het bladstille water van de Brouwersgracht, waardoor alle grachtenpanden op een prachtige manier in het water weerspiegelden.
‘De vorige keer was je niet zo gelukkig, toen je hier stond. En toen je op het Stenen Hoofd kwam, de eerste keer, met die mist, ook al niet. Toen dacht je nog: als dit het einde is, vind ik het prima. Moet ik me soms zorgen om je gaan maken? Voel je je nu weer goed?’
Van Opperdoes keek naar de prachtige lucht, naar het water in de gracht, en voelde de warmte van de Jordaan door zich heen stromen.
‘Ik voel me prima. Maak je om mij maar geen zorgen. Ik heb jou bij me, en heb nog helemaal geen tijd om dood te gaan.’
Zijn vrouw glimlachte, en legde haar hoofd op zijn schouder.
Over de reeks De Waal & Baantjer