Angela Snoek schudde de hand van beide rechercheurs. Ze keek naar de wagens van de Forensische Opsporing, waar de rechercheurs zich aan het omkleden waren in witte pakken.
‘Ik neem aan dat we het onderzoek hier alleen maar even pro forma doen? Om niet in de weg te lopen van uw technische collega’s?’
Peter van Opperdoes knikte dankbaar. ‘Ik ben blij dat jullie zo meedenken. Ik hoef alleen maar te weten of hij dood is.’
Angela was een pragmatische dokter. Vroeger was het zo dat een schouwarts het lichaam geheel ontkleedde op de plaats delict, om op de vindplaats onderzoek te doen naar de doodsoorzaak. Maar sinds hij met Jacob werkte, wist Van Opperdoes hoe belangrijk het was dat het lichaam eerst door de technische recherche onderzocht werd. Op die manier bleef het sporenbeeld tenminste intact. Toch moest een forensisch arts het eerste onderzoek doen. Een rechercheur mocht namelijk nooit de dood bij iemand constateren, tenzij het hoofd van de romp gescheiden was.
‘Goed, laten we dan maar even kijken.’
Angela liep naar de auto en wierp een grondige blik in de kofferbak. In eerste instantie leek ze snel klaar te zijn, maar ze boog nog een keer voorover en wenkte Cathelijne. ‘Wat denk jij?’
Beide schouwartsen bogen zich over de kofferbak, er zorgvuldig voor wakend iets aan te raken. Cathelijne observeerde geïnteresseerd het gezicht van Willem van Kampen.
‘Hij is overleden, dat lijkt me duidelijk. Maar de grote vraag is natuurlijk—’ Ze stokte en boog zich iets voorover.
‘… waaraan?’ maakte Angela de vraag af.
Jacob keek Van Opperdoes aan en boog zich naar hem toe. ‘Een mooi op elkaar ingespeeld koppel,’ fluisterde hij.
Van Opperdoes knikte instemmend.
Cathelijne wenkte hen. ‘Meneer van Opperdoes? Jacob? Hij is dood, daar kunnen we kort over zijn. Maar…’ Ze wees op de ogen van Willem van Kampen. ‘Ziet u die ogen?’
‘Natuurlijk. Pure angst.’
Cathelijne glimlachte. ‘Inderdaad…’
‘Maar dat is niet het enige.’ Angela haalde een klein, fel zaklampje tevoorschijn en bescheen de ogen van Van Kampen. ‘Zien jullie wat ik zie?’
Van Opperdoes boog voorover. De oude rechercheur hield zijn adem in toen tot hem doordrong wat hij daar zag. In het oogwit waren kleine rode puntjes zichtbaar.
Ook Jacob, die eveneens vooroverboog, hield zijn adem in, tot hij weer een stap achteruit deed. ‘Puntbloedingen in het oogwit.’
Angela en Cathelijne knikten tegelijk. ‘Asfyxie, inderdaad. Deze bloedingen kunnen — let wel, kunnen — daarop duiden.’
Jacob dacht even na. ‘Vandaar de angst in zijn ogen. Ik weet dat bloedinkjes vele oorzaken kunnen hebben, maar ik vind het helemaal niet zo’n gekke theorie.’
Cathelijne borg haar spullen op. ‘Dat zou inderdaad heel goed de doodsoorzaak kunnen zijn. We doen hier nu verder niets. Laat de forensische recherche hun onderzoek maar doen en hem eruit halen. Na de sectie weten we zeker of het inderdaad om verstikking of verwurging gaat. Dan kunnen we zien of er beschadigingen aan het strottenhoofd zijn, bijvoorbeeld.’
Jacob kwam dichterbij, legde zijn hand op de schouder van zijn oude collega en fluisterde. ‘Iemand die gewurgd wordt, voelt de dood aankomen.’
Van Opperdoes knikte. ‘En hij voelt het leven uit zich wegvloeien. Voor iemand die altijd zo zeker van zijn zaak was, die altijd de complete controle wilde hebben, moet dat een heel angstig gevoel zijn geweest.’
‘Dat verklaart de angst op zijn gezicht.’
‘Weet je, Jacob… dat zou heel goed kunnen.’
De twee schouwartsen liepen weg bij de auto, en gaven de forensisch rechercheurs een teken dat ze met hun onderzoek konden beginnen. Die waren inmiddels gekleed in beschermende kleding en droegen een witte tent naar de auto. Bij de afzetting was het drukker geworden, met collega’s en voertuigen. Ook was er een aantal journalisten gearriveerd. Een kraanwagen en een dieplader stonden afwachtend geparkeerd, klaar om op te rijden zodra de technisch rechercheurs daar het groene licht voor gaven.
Hugo Pastoor en Ton van Maan begonnen de wagen met het lichaam zorgvuldig in te pakken met witte steriele lakens, zodat geen enkel spoor verloren zou gaan tijdens het vervoer naar de ruimtes van Forensische Opsporing.
Inmiddels hadden de twee schouwartsen hun handschoenen en mondkapjes verwisseld voor schone exemplaren, en liepen het Stenen Hoofd op.
Angela Snoek keek om zich heen. ‘Hebben ze iets met elkaar te maken, of is het een onvoorstelbaar toeval dat er twee lijken bij elkaar in de buurt liggen?’
Peter van Opperdoes hield zijn handen uit elkaar. ‘Geen idee. Als jij het weet, mag je het zeggen…’
‘Voorlopig weet ik nog niets, eerst maar eens kijken.’
Ook bij het tweede lijk waren de schouwartsen snel klaar. Angela liep naar de twee rechercheurs toe en trok met een snel gebaar haar handschoenen uit.
‘Drie schoten in de borst, ter hoogte van het hart. Dat is de vermoedelijke doodsoorzaak. Tot nu toe dan…’
Van Opperdoes knikte vriendelijk, met een vage glimlach.
‘Loopt dat nou makkelijk?’ Cathelijne wees naar Van Opperdoes.
De oude rechercheur keek naar zijn handen, en zag dat hij nog steeds met de lege koffiemok in zijn handen liep. ‘Ik kon hem moeilijk weggooien. Dan vervuil ik de pd en krijg ik weer op m’n kop van Jacob,’ bromde hij.
De twee schouwartsen moesten lachen. Uit een koffertje haalde Angela de benodigde formulieren en ze vulde ze in.
Jacob nam de koffiemok over van Van Opperdoes. ‘Geef maar. Ik breng hem wel even terug.’
Bij de afzetting stond een vrouw van middelbare leeftijd, met twee thermoskannen in haar hand.
‘Hadden we deze heerlijke koffie en thee van u?’
Jacob hield de mokken omhoog. De vrouw keek hem dankbaar aan.
‘Tja, ik dacht: het is zo koud, en jullie staan hier zo lang. Zeg maar een soort steuntje in de rug. Doe ik graag. Iedereen zit altijd maar te schelden op de politie, maar ik niet, hoor. Ik waardeer echt wat jullie doen. Hebben jullie die man al?’
Jacob, die haar bereidwillig, maar niet echt geïnteresseerd aanhoorde, spitste zijn oren. ‘Wie zegt u? Welke man?’
‘De schutter. Met dat zwarte jack met die strepen.’
Jacob keek naar de twee agenten bij het afzetlint, die zich bij de laatste woorden langzaam omdraaiden en haar aanstaarden. Kennelijk was dit de eerste keer dat zij erover sprak.
‘Hebt u de schutter dan gezien?’
‘Nou en of. Hij stond daar…’ Ze wees met een uitgestrekte vinger naar het einde van het Stenen Hoofd. ‘Ik zag nog hoe hij zijn arm uitstrekte en toen… boem… viel die man neer. En toen deed hij nog twee keer boem.’
Er viel een lange stilte. Uiteindelijk schraapte Jacob zijn keel. ‘En die man, die schoot, waar is hij naartoe gegaan?’
‘Weggerend. Ik schrok ervan, want ineens trok er een mist door de straten. Heel snel en toen zag ik hem even niet meer. Maar plotseling dook hij op, vlak bij me. Hij rende weg, langs me heen, keek me nog aan, en verdween vervolgens weer in de mist.’
Hoofdstuk 5
Van de stikdonkere nacht aan het IJ was het een hele overgang naar de afdeling Forensische Opsporing in Amsterdam-West. De auto die geparkeerd stond aan de Westerdoksdijk was met een dieplader overgebracht en stond nu, alsof het een scène uit een futuristische film betrof, midden in een enorme, helverlichte ruimte op witte, steriele doeken.
Drie mannen in witte overalls, met mondkapjes en hoofdbescherming, zwermden om de auto heen en beschenen de auto met ultraviolet licht, op zoek naar de allerkleinste sporen of aanwijzingen.
Het lichaam van Willem van Kampen lag nog steeds in de kofferbak. Twee felle spotlichten zorgden ervoor dat de achter- en binnenzijde van de auto van alle kanten werd belicht. Af en toe doofden alle lichten in de onderzoeksruimte en dwaalden de ultraviolette stralen vervolgens zoekend over een speciale plek in de auto, om maar geen enkel spoor te missen.