Выбрать главу

Het duurde dan ook uren voordat het lichaam uit de kofferbak werd getild en op een onderzoekstafel werd gelegd. De twee forensisch rechercheurs wenkten Peter van Opperdoes en Jacob, die achter een raam in een naastgelegen kamer stonden te wachten, dat ze binnen konden komen.

Van Opperdoes kon zich niet inhouden toen hij de deur naar de onderzoeksruimte opende. ‘Hè, hè…’

‘Wat is er?’ Jacob glimlachte, want hij wist dat hij naar de bekende weg vroeg.

De oude rechercheur schudde zijn hoofd en maakte een afwerend gebaar met zijn hand. ‘Ik zeg niks. Je vindt me natuurlijk weer een ouwe zeur, als ik er iets van zeg.’

‘Je vindt het allemaal veel te lang duren.’

‘Het is niet goed, ik weet het. Ik moet geduld hebben.’

Jacob knikte. ‘Volgens mij heb je zelf eens gezegd: “Als er meer te vinden is, is er ook meer te zoeken.” En dat kost nou eenmaal tijd.’

Van Opperdoes keek schuldbewust in de lucht. ‘Ik weet het, zeg ik toch. Ik ben een fossiel uit de oertijd, toen je nog minstens een liter bloed van de dader op een pd moest vinden, wilde je er überhaupt een bloedgroep uit kunnen distilleren. Tegenwoordig zoeken ze met die blauwe lampjes en microscopen… en vinden ze minieme sporen van verschillende verdachten. Als iemand een keertje tegen die auto heeft geniest, of een hoestbui kreeg op het Stenen Hoofd… ik zeg ook maar wat… dan ligt zijn dna daar en moeten wij uitzoeken of hij iets met de moord te maken heeft.’

‘Klopt. Wat dat betreft is het er makkelijker op geworden,’ beaamde Jacob. ‘Maar tegelijkertijd ook weer niet.’

Van Opperdoes boog zich voorover naar Jacob, vlak voordat ze bij de tafel met het lijk aankwamen. ‘Het is misschien wel makkelijker… en handiger… en we kunnen er wat mee… maar het gaat er allemaal niet sneller door. En de eerste uren—’

‘Ik weet wat je gaat zeggen…’ begon Jacob, en hij maakte de zin van zijn oude collega af: ‘… zijn cruciaal.’

Van Opperdoes haalde bijna geïrriteerd zijn schouders op, in een mengeling van berusting en frustratie.

‘Dit moeten we nu doen, maar het is eigenlijk pure tijdverspilling. We hadden op dit moment de vrouw die de moordenaar heeft gezien moeten verhoren. Niet straks. Niet pas als we hier klaar zijn.’

Van Opperdoes wist dat hij moest wachten tot alle technische onderzoeken klaar waren, maar hij wist ook hoe belangrijk het was om snel verder te kunnen. Vroeger kon hij bijvoorbeeld meteen op de plaats delict de zakken van het slachtoffer doorzoeken, nu was hij drie, vier uur verder voordat ze überhaupt wisten wie het slachtoffer was. Allemaal uren waarin een verdachte heel ver weg kon vluchten…

Jacob maakte een berustend gebaar. ‘Peter, als het je geruststelt, dat wilde die dame zelf ook. Ze had ons koffie gebracht, en nu wilde ze eerst even slapen, alles verwerken. Wat moest ik? Ik kon haar toch moeilijk meesleuren naar de Raampoort.’

Van Opperdoes zag in dat Jacob gelijk had. ‘Natuurlijk niet. Ik mopper ook maar een beetje voor me uit.’

Jacob trok zijn notitieboekje tevoorschijn en zwaaide dat heen en weer. ‘Ik heb wel een korte verklaring van haar opgenomen, en gevraagd of ze nog eens goed wilde nadenken. Ik heb haar duidelijk gemaakt dat we zo veel mogelijk details van de dader nodig hebben om hem op te kunnen sporen. Ze zei dat ze alles goed zou onthouden, en het ons later zou vertellen. Eerst wilde ze even slapen, en om elf uur zou ze naar het bureau komen. Met haar aantekeningen.’

Van Opperdoes begreep het en knikte goedkeurend. Een getuige moest je eigenlijk met fluwelen handschoenen aanpakken, zeker als het een belangrijke en goede getuige was. Hoe beter een getuige zich voelde, hoe meer hij of zij je wilde vertellen.

Van Opperdoes richtte zijn aandacht op de grote tafel, waar de twee technisch rechercheurs zich inmiddels over het slachtoffer uit de kofferbak bogen.

Willem van Kampen stribbelde nog behoorlijk tegen, ofschoon hij dood was. Met vereende krachten hadden ze hem plat op de vlakke onderzoekstafel gekregen, en nu moest zijn kleding uitgetrokken worden. De na de dood ingetreden lijkstijfheid was kennelijk nog niet helemaal verdwenen, zodat ze zijn armen en benen maar met moeite weer recht konden buigen.

Van Opperdoes vond het maar niets, dat oneerbiedige en soms krachtige gesjor aan een dood lichaam, maar hij wist dat het een noodzakelijk kwaad betrof. Ook de kleding moest onderzocht worden op sporen. Bovendien moest er een gerechtelijke sectie gepleegd worden, en de patholoog-anatoom bij het Nederlands Forensisch Instituut wilde geen tijd verdoen met het uitkleden van een stoffelijk overschot.

Geheel ontkleed aanleveren, was het devies.

Ton van Maan, de technisch rechercheur, zag de bedenkelijke blik van de oude rechercheur en een warme trek, die Van Opperdoes goeddeed, gleed over zijn gezicht. Het was bedoeld als een soort geruststelling, want Van Opperdoes wist daardoor dat ze de overleden man, wat zijn criminele verleden ook mocht zijn, met de verschuldigde eerbied en gepast respect zouden behandelen.

Ton wees op de broekzakken van Van Kampen. ‘Zie je dat? Zijn broekzakken hangen naar buiten. Ze hebben zijn zakken doorzocht.’ Op de buik van Van Kampen, bijeengehouden door het laken dat om het lichaam gespannen had gezeten, lagen wat spullen, die Ton er voorzichtig vanaf haalde.

Op een aparte tafel legde hij neer wat kennelijk door de moordenaar uit de broekzak was gehaald en niet van waarde was bevonden: een portemonnee, een halfvol pakje sigaretten met een gouden aansteker en een pakje tandenstokers. Voorzichtig opende Hugo de portemonnee.

Van Opperdoes en Jacob keken nieuwsgierig mee. De portemonnee bevatte nog een behoorlijke hoeveelheid bankbiljetten, maar geen pasjes of creditcards.

Van Opperdoes fronste. Was dit een roofmoord? Hadden ze hem vermoord om zijn spullen te stelen? Zijn papieren, zijn creditcards? Maar waarom lieten ze het geld dan zitten? Of waren ze naar iets specifieks op zoek geweest? De oude rechercheur had, misschien tegen beter weten in, op een paspoort of een rijbewijs gehoopt, zodat hij de identiteit van Willem van Kampen vast kon stellen.

Maar niets van dat alles.

Had Willem van Kampen niets bij zich, of was het hem ontstolen vlak voor of na zijn dood?

Jacob boog zich naar Van Opperdoes. ‘Jij kende hem toch, zei je?’

‘Ja…’

‘Weet je wel zeker dat hij het is? Anders hebben we een probleem. Hij heeft niks bij zich.’

Van Opperdoes plukte aan zijn neus. ‘Ik zie het.’

Ton stopte het jasje van de dode man in een papieren zak, fronste even alsof iets hem vreemd voorkwam, en haalde het jasje er weer uit. Met een ingespannen blik voelde hij over de stof.

‘Zie je wel,’ mompelde hij, ‘ik dacht al dat ik iets voelde…’ Hij legde het jasje plat op de tafel en voelde nog eens ingespannen. Met een scherp mesje maakte hij uiteindelijk een snee aan de binnenzijde van de voering, waarna hij er iets uit haalde. ‘Dat had deze meneer goed verstopt.’

Jacob bekeek het. ‘Een usb-stick.’

‘Een wat?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Een stickje dat je in je computer kunt stoppen. Om gegevens op te bewaren. Als hij het zo verborg, dan zal de informatie hierop wel belangrijk zijn.’

Van Opperdoes kon zich daarin vinden. ‘Misschien was dat wel waar zijn moordenaar naar op zoek was. Wij kunnen toch wel uit laten zoeken wat daarop staat?’

‘Natuurlijk. Dat kan onze digitale rechercheur wel.’ Jacob bekeek de vondst van alle kanten. ‘Denk ik, tenminste, als het een normale stick betreft. Het is in ieder geval belangrijk. Van Kampen wilde duidelijk niet dat dit bij hem gevonden zou worden.’

Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Hij was dus bang dat iemand hem misschien zou beroven. Of dat iemand op zoek was naar dat ding. Alleen had hij er waarschijnlijk nooit rekening mee gehouden dat hij ervoor vermoord zou worden.’