‘Meneer?’ probeerde Jacob.
Een diepe en welgemeende snurk was het antwoord.
‘Wakker worden…’ Het klonk al iets harder, maar nog steeds geen reactie. Wel leek het snurken nog iets toe te nemen. Jacob keek even naar Van Opperdoes, die zijn schouders ophaalde.
‘Ik kan er ook niks aan doen…’
Jacob trok een gezicht. ‘Heb ik dat…’
Hij liep de cel in en porde de man in zijn zij. Het snurken hield even op en er leek beweging in hem te komen, maar na tien seconden begon het snurken weer. Jacob greep een been en begon te schudden. Tevergeefs.
Van Opperdoes legde zijn hand op de schouder van Jacob, en gaf hem een bemoedigend knikje. ‘Hallo!’ riep de oude rechercheur in de richting van de slapende man. ‘Hé, je mag naar huis!’
Meteen hield het gesnurk op en verscheen er een verward hoofd onder de deken vandaan.
‘Echt?’ vroeg het hoofd.
Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Zeker. Eerst nog even praten, dan mag je weg.’
Grommend kwam de man overeind. ‘Oké, vooruit dan maar.’
Jacob kwam opgelucht de cel uit, waar de man zijn inmiddels afgezakte broek ophees. ‘Hoe krijg je dat voor elkaar?’ vroeg Jacob verbaasd.
Van Opperdoes hield de papieren die hij van de wachtcommandant had gekregen omhoog. ‘Hij is vierenvijftig keer opgepakt door de politie. Een waslijst aan antecedenten. Hij is het gewend om in de cel te zitten, tot hij weer weggestuurd wordt. Dan zijn de woorden “je mag naar huis” voor hem het teken om wakker te worden en z’n biezen te pakken. Tot die tijd krijgt niemand hem wakker.’
De man kwam walmend uit de cel en keek Jacob en Van Opperdoes wazig aan. ‘Waar is de uitgang?’
‘Eerst even praten, weet je nog?’
‘O, ja…’
‘Volg hem maar.’ Van Opperdoes wees grijnzend naar Jacob, en bleef zelf op veilige afstand.
‘Zeg, ze zeiden toch dat dit een belangrijke getuige was? Kijk nou eens wat daar zit. Een zwerver, een zielige kleine crimineel die nauwelijks iets met een dodelijke schietpartij te maken kan hebben,’ constateerde Jacob, met een schuine blik op de man die in de verhoorkamer een vijfde zakje suiker door zijn koffie roerde.
Van Opperdoes krabde op zijn voorhoofd. ‘Toch moet je voorzichtig zijn met dat soort snelle conclusies. Schijn bedriegt soms, beste Jacob.’
Een enorm geslurp klonk door de ramen van de verhoorkamer. Met een voldaan ‘Aaaah…’ plaatste de man het bekertje weer zorgvuldig op de kleine tafel.
Jacob schudde zijn hoofd.
Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Die agent op de Westerdoksdijk zei dat Aloysius de melding van de schietpartij had gedaan. Hij voegde daaraan toe dat het een beetje een vreemde man was… waar hij ontegenzeggelijk gelijk in had… en dat Aloysius hem had verteld dat hij het slachtoffer kende en dat het eraan zat te komen.’
‘Dat wat eraan zat te komen? De moord?’
Van Opperdoes knikte. ‘Hij schijnt het letterlijk zo gezegd te hebben: “Het zat in de pen.”’
‘De moord?’ Jacob vroeg het nog maar eens, met een vertwijfelde blik naar de man in de verhoorkamer. Dit was een klaploper, iemand die op straat leefde en mensen overlast bezorgde door kleine dingen te stelen of agressief te bedelen. Hoe kon deze man voorkennis hebben van een brute moord?
‘Mogelijk heeft hij het verzonnen om een slaapplaats voor de nacht te versieren,’ opperde Jacob. ‘Dat gebeurt wel vaker, zeker nu het zo koud is.’
Van Opperdoes zag dat de man zijn koffiebekertje in kleine stukjes had gescheurd en daar zijn nagels mee schoon zat te krabben.
‘Het zou allemaal kunnen. Maar heeft het zin om vooraf te speculeren? Laten we maar eens horen wat hij te vertellen heeft…’ sprak hij zuchtend.
‘Het zat in de pen.’ Aloysius priemde zijn vinger waarschuwend in de lucht, om beide rechercheurs vervolgens voldaan aan te kijken.
‘De moord?’ Jacob wilde het zeker weten.
Van achter de tafel keek de man hem schamper aan. ‘Ja, natuurlijk de moord. Wat dacht je dan, meneer de rechercheur?’
‘Dus jij kent de man die vermoord is?’
‘Zeker. Dat ook.’ Hij leunde achterover, met zijn armen uitdagend over elkaar.
‘Wie is het dan, Aloysius?’ vroeg Van Opperdoes zalvend.
De milde toon van de oude rechercheur had het gewenste effect. Aloysius liet zijn armen defensief zakken, en zijn stem klonk zachter. ‘Het is Hempie. En nu is hij dood.’
De plotse, emotionele manier waarop hij dit zei, maakte de twee rechercheurs duidelijk dat deze man wist waarover hij het had. Aloysius keek hen nauwelijks aan, maar af en toe flitsten zijn ogen onzeker heen en weer tussen Van Opperdoes en Jacob. Het leek erop dat hun volle aandacht hem goeddeed.
‘Hempie? Is dat zijn naam, of een bijnaam?’ vroeg Van Opperdoes.
Aloysius haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Zo noemde ik hem. Hij droeg van die hempies onder zijn overhemden.’
Van Opperdoes probeerde het lichaam op het Stenen Hoofd weer op zijn netvlies te krijgen. Hij zag de colbert van de man… herinnerde zich dat de man te koud gekleed was voor de tijd van het jaar… het overhemd met de drie gaten… en, inderdaad, een hemdje onder het overhemd, dat hij erdoorheen zag schijnen.
‘Wanneer heb je hem voor het laatst gezien, die Hempie?’
‘Vlak voordat hij doodgeschoten werd. Op de Westerdoksdijk. Ik zat daar gewoon op de bus te wachten, en ik zag hem nerveus langslopen. Hij keek wild om zich heen, maar mij zag hij niet. Kennelijk was ik niet interessant genoeg. Dat was ook zijn probleem.’
Van Opperdoes hield zijn hoofd schuin. ‘Wat was zijn probleem?’
Aloysius snoof afkerig. ‘Dat hij mij niet zag staan. Hempie was alleen maar geïnteresseerd in mensen waar hij voordeel aan had, als je snapt wat ik bedoel. Mensen die interessant voor hem waren.’
Jacob knikte. ‘Aan wie hij iets kon verdienen, bedoel je.’
‘Exactamento… of anders types die belangrijk leken, weet je wel? Waar hij over kon opscheppen. Dan liep-ie weer in de rondte te blèren dat hij die of die had gezien… en wat hij allemaal wel niet aan het doen was aan heel belangrijke dingen… maar als ik in een bushokje op de Westerdoksdijk zit te wachten, ziet meneer me niet zitten, en—’
Van Opperdoes onderbrak hem. ‘Wat waren dat voor belangrijke dingen?’
‘Ach gewoon, dat hij weer een of andere deal had. Dat-ie een hoop geld ging verdienen. Zo’n patsertje, je kent dat wel. Grote bek. Altijd net effe te veel goud om z’n vingers, net effe een iets te dikke ketting om z’n nek. Rondscheuren in een net iets te opvallende auto. Zo’n gozer die altijd te luidruchtig is in de kroeg.’
Van Opperdoes knikte. ‘Ik ken ze…’ Het type dat Aloysius omschreef stond bij confrontaties met de politie steevast vooraan en altijd met een grote mond. Het zou hem dan ook niet verbazen als Hempie een bekende van de politie was.
‘Zat het daarom in de pen? Door die grote mond van hem, dat opvallende gedrag?’ wilde Van Opperdoes weten.
Aloysius’ hoofd rolde bijna van zijn romp, zo geestdriftig knikte hij. ‘Precies. Daarom. Het zat eraan te komen. Het zat in de pen.’
Van Opperdoes keek Jacob even aan en haalde berustend zijn schouders op, alsof hij daarmee de niet te vermijden dood van Hempie kon verklaren. ‘Je hoort het. Het zat in de pen voor Hempie.’
Jacob knikte langzaam. ‘Ik hoor het. Het zat eraan te komen.’
Aloysius keek beide rechercheurs even aan en besloot dat ze hem niet in de maling zaten te nemen. ‘Precies. Zoals ik al zei.’
Jacob sloot zijn notitieboekje, dat hij voor zich had liggen. Het getuigenverhoor liep ten einde. ‘Jij schijnt hem goed te kennen, je omschreef hem heel mooi. Een scharrelaar met een grote bek, daar komt het op neer, toch?’