‘O, van deze drie valt niets te vrezen.’ Ser Schadrik was een pezig mannetje met een vossensnuit, een puntneus en een oranje haardos, gezeten op een mager kastanjebruin paard. Al kon hij niet langer zijn dan vijf voet en twee duim, zijn optreden was hoogst eigenwijs. ‘De een is oud, de tweede dik en die grote is een vrouw, laat ze maar meekomen.’
‘Zoals u zegt.’ De koopman liet zijn kruisboog zakken.
Toen ze hun reis hervatten, liet de gehuurde ridder zich terugzakken en bekeek haar van top tot teen alsof ze een zij lekker zout spek was. ‘Jij bent een stoere, kerngezonde deern, dunkt me.’
Ser Jaimes spot had haar diep gekwetst; de woorden van dit kleine mannetje echter raakten haar nauwelijks. ‘Een reus, vergeleken met sommige anderen.’
Hij lachte. ‘Daar waar het telt ben ik groot genoeg, deern.’
‘De koopman noemde je Schadrik.’
‘Ser Schadrik van de Schaduwvallei. Sommigen noemen me de Maffe Muis.’ Hij draaide zijn schild opzij om haar zijn wapenteken te tonen, een grote witte muis met felrode ogen op een bruin-met-blauw geschuind veld. ‘Het bruin is voor de gebieden die ik heb doorkruist, het blauw voor de rivieren die ik ben overgestoken. De muis ben ik zelf.’
‘En ben je maf?’
‘Behoorlijk ja. Een gewone muis rent weg voor bloed en strijd. De maffe muis zoekt die juist op.’
‘Mijn indruk is dat hij ze maar zelden vindt.’
‘Ik vind genoeg. ’t Is waar dat ik geen toernooiridder ben. Ik spaar mijn moed op voor het slagveld, vrouw.’
Vrouw was een tikje beter dan deern, veronderstelde ze. ‘Dan heb je veel gemeen met de goede ser Crayert.’
Ser Schadrik lachte. ‘O, dat betwijfel ik, maar het kan zijn dat jij en ik een queeste gemeen hebben. Een verloren zusje, nietwaar? Met blauwe ogen en koperkleurig haar?’ Hij lachte nogmaals. ‘Jij bent niet de enige jager in de bossen. Ik ben ook op zoek naar Sansa Stark.’
Briënne trok een stalen gezicht om te verbergen hoe ontdaan ze was. ‘Wie is die Sansa Stark, en waarom zoekt u haar?’
‘Uit liefde, waarom anders?’
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Liefde?’
‘Jawel, liefde voor het goud. Anders dan jouw goede ser Crayert heb ik wel degelijk op het Zwartewater gevochten, maar aan de verliezende kant. Mijn losprijs heeft me geruïneerd. Ik neem aan dat je weet wie Varys is? De eunuch heeft een vette zak goud uitgeloofd voor dat meisje waar jij nooit van hebt gehoord. Als een zekere uitzonderlijk grote deern mij zou helpen dat ondeugende kind te vinden, zou ik het geld van de Spin met haar delen.’
‘Ik dacht dat je door deze koopman was ingehuurd.’
‘Alleen maar tot Schemerdel. Hibald is even krenterig als hij vreesachtig is. En hij is héél erg vreesachtig. Wat zeg je, deern?’
‘Ik ken geen Sansa Stark,’ hield ze vol. ‘Ik zoek mijn zuster, een hooggeboren meisje…’
‘…met blauwe ogen en koperkleurig haar, ja. Mag ik vragen wie die ridder is die samen met je zusje reist? Of zei je dat het een zot was?’ Ser Schadrik wachtte niet op haar antwoord, hetgeen gunstig was, omdat ze dat niet had. ‘Er is een zekere zot uit Koningslanding verdwenen in de nacht dat koning Joffry stierf, een dikzak met een neus vol gesprongen adertjes, een zekere ser Dontos de Rode, eens van Schemerdel. Ik mag hopen dat je zuster en háár dronken zot niet voor het meisje Stark en ser Dontos worden aangezien. Dat zou hoogst onfortuinlijk kunnen zijn.’ Hij dreef zijn hakken in de flanken van zijn paard en draafde naar voren.
Zelfs Jaime Lannister had Briënne zelden zo sterk het gevoel gegeven dat zij een zot was. Je bent niet de enige jager in de bossen. De vrouw Brella had haar verteld dat Joffry ser Dontos zijn sporen had ontnomen en dat jonkvrouwe Sansa Joffry om zijn leven had gesmeekt. Hij heeft haar geholpen te vluchten, had Briënne geconcludeerd toen ze het verhaal had gehoord. Als ik ser Dontos vind, heb ik Sansa gevonden. Ze had moeten weten dat zij niet de enige was die het op die manier zag. Sommigen zijn misschien nog onguurder dan ser Schadrik. Ze kon alleen maar hopen dat ser Dontos Sansa goed had verstopt. Maar als dat zo is, hoe moet ik haar dan ooit vinden?
Ze liet haar schouders hangen en reed fronsend verder.
De nacht viel al toen hun gezelschap de herberg bereikte, een hoog, houten gebouw naast een samenloop van twee rivieren, boven op een oude stenen brug. Dat was tevens de naam van de herberg, vertelde ser Crayert: de Oude Stenen Brug. De waard was een vriend van hem. ‘Geen slechte kok, en er zitten niet meer vlooien in de kamers dan doorgaans,’ beloofde hij hun. ‘Wie voelt er voor een warm bed vannacht?’
‘Wij niet, tenzij je vriend ze weggeeft,’ zei ser Illifer Zondergeld. ‘We hebben geen geld voor een kamer.’
‘Ik kan voor ons alle drie betalen.’ Het ontbrak Briënne niet aan geld; daar had Jaime voor gezorgd. In haar zadeltassen had ze een dikke beurs met zilveren hertenbokken en koperen sterren gevonden, een kleinere propvol gouden draken, en een perkament waarin alle loyale onderdanen van de koning werd gelast de drager, Briënne van het huis Tarth, die een opdracht van Zijne Genade uitvoerde, van dienst te zijn. Het droeg de kinderlijke handtekening van Tommen, Eerste van die Naam, koning van de Andalen, de Rhoynar en de Eerste Mensen, en heer van de Zeven Koninkrijken.
Hibald was er ook voor om te stoppen en hij beval zijn mannen om de kar bij de stallen neer te zetten. Een warm geel licht scheen door de ruitvormige panelen van de herbergramen en Briënne hoorde een hengst schetterend hinniken toen hij haar merrie rook. Ze was net bezig het zadel los te gespen toen er een jongen de staldeur uitkwam die zei: ‘Laat mij dat maar doen, ser.’
‘Ik ben geen ser,’ zei ze tegen hem, ‘maar je kunt het paard meenemen. Zorg ervoor dat ze wordt gevoerd, geroskamd en gedrenkt.’
De jongen kreeg een kleur. ‘Pardon, vrouwe. Ik dacht…’
‘Een vaak voorkomende vergissing.’ Briënne reikte hem de teugels aan en liep achter de anderen aan de herberg in met haar zadeltassen over een schouder en haar bedrol onder een arm.
Zaagsel bedekte de planken vloer van de gelagkamer, en het rook er naar hop, rook en vlees. Boven het vuur hing iets te roosteren en te sissen, tijdelijk zonder toezicht. Zes mannen van de plaatselijke bevolking zaten aan een tafel te praten, maar vielen stil toen de vreemdelingen binnenkwamen. Briënne kon hun ogen voelen. Ondanks haar maliënkolder, mantel en wambuis voelde ze zich naakt. Toen een van de mannen zei: ‘Kijk nou eens,’ wist ze dat hij het niet over ser Schadrik had.
De waard verscheen met in elke hand drie kroezen; hij morste bier bij iedere stap.
‘Heb je ook kamers, goede man?’ vroeg de koopman.
‘Zou kunnen,’ zei de waard, ‘voor wie betalen kan.’
Ser Crayert Langtwijg keek beledigd. ‘Iebel, begroet je zo een oude vriend? Ik ben ‘t, Langtwijg.’
‘Waarachtig, jij bent ‘t. Je bent me zeven hertenbokken schuldig. Laat me wat zilver zien en ik laat jou een bed zien.’ De waard zette de kroezen een voor een neer, waarbij hij nog meer bier op de tafel morste.
‘Ik betaal voor een kamer voor mijzelf en nog een voor mijn twee metgezellen.’ Briënne wees naar ser Crayert en ser Illifer.
‘Ik neem ook een kamer,’ zei de koopman, ‘voor mijzelf en de goede ser Schadrik. Mijn bedienden slapen wel in uw stallen, als het u behaagt.’ De waard bekeek ze. ‘Het behaagt mij niks, maar ’t kan zijn dat ik het goedvind. Wilt u avondeten? Dat daar aan het spit is een lekkere geit.’ ‘Ik zal zelf wel beoordelen hoe lekker ze is,’ verkondigde Hibald. ‘Mijn mannen nemen genoegen met brood en braadvet.’
En zo werd er gegeten. Briënne probeerde de geit zelf, nadat ze de waard de trap op was gevolgd, hem wat munten in de hand had gedrukt en haar eigendommen had opgeborgen in de tweede kamer die hij haar toonde. Ze bestelde ook geit voor ser Crayert en ser Illifer, omdat zij hun forellen met haar hadden gedeeld. De hagenridders en de septon spoelden het vlees met bier weg, maar Briënne dronk een beker geitenmelk. Ze luisterde naar de tafelgesprekken en hoopte tegen de verwachting in dat ze iets zou horen dat haar zou helpen om Sansa te vinden.