‘Jullie komen uit Koningslanding?’ vroeg een van de plaatselijke lieden aan Hibald. ‘Is het waar dat de Koningsmoordenaar verminkt is?’
‘O zeker,’ zei Hibald. ‘Hij is zijn zwaardhand kwijt.’
‘Jawel,’ zei ser Crayert. ‘Afgebeten door een schrikwolf, heb ik gehoord, een van die monsters uit het noorden. Uit het noorden is nog nooit iets goeds gekomen. Zelfs hun goden zijn fout.’
‘Het was geen wolf,’ hoorde Briënne zichzelf zeggen. ‘Ser Jaime is zijn hand aan een huurling uit Qohor kwijtgeraakt.’
‘Het is niet makkelijk om met je verkeerde hand te vechten,’ merkte de Maffe Muis op.
‘Bah,’ zei ser Crayert Langtwijg. ‘Toevallig vecht ik met beide handen evengoed.’
‘O, daar twijfel ik niet aan.’ Ser Schadrik hief zijn kroes op hem.
Briënne dacht aan haar gevecht met Jaime Lannister in het bos. Ze had zijn zwaard maar net kunnen afureren. Hij was verzwakt door zijn gevangenschap en zijn polsen waren geketend Als hij op krachten was geweest en niet door ketens gehinderd was, had geen ridder in de Zeven Koninkrijken het tegen hem kunnen opnemen. Jaime had veel verdorven dingen gedaan, maar de man kon vechten! Hem verminken was een monsterlijk wrede daad geweest. Een leeuw doden was één ding; zijn poot eraf hakken en hem gebroken en ontredderd achterlaten was iets heel anders.
Plotseling was de gelagkamer zo luidruchtig dat ze het er geen ogenblik langer uithield. Ze prevelde welterusten en ging naar bed. Haar kamer had een lage zoldering; toen Briënne er met een bies kaars in de hand binnen stapte, moest ze krom lopen als ze haar hoofd niet wilde stoten. Alles wat erin stond was een bed dat breed genoeg was voor zes en een stompje talgkaars op de vensterbank. Die stak ze aan met de bies kaars, waarna ze de deur barricadeerde en haar zwaardriem aan een beddenstijl hing. Haar schede was heel eenvoudig, van hout, omwikkeld met gebarsten bruin leer, en haar zwaard was nog gewoner. Ze had het in Koningslanding gekocht ter vervanging van het wapen dat de Dappere Gezellen hadden gestolen. Renlings zwaard Het besef dat ze dat kwijt was, deed nog steeds pijn.
Maar ze had nog een langzwaard, verstopt in haar bedrol. Ze ging op het bed zitten en haalde het te voorschijn. Goud glansde geel in het kaarslicht en robijnen gloeiden rood op. Toen ze Eedhouder uit de rijk versierde schede liet glijden, bleef Briënne de adem in de keel steken. Valyrisch staal, gesmeed met behulp van spreuken. Een zwaard, geschikt voor een held. Toen ze nog klein was, had haar min haar verhalen over heldenmoed verteld tot haar oren tuitten en haar onthaald op de nobele verrichtingen van ser Galladon van D’ochtend, Florian de Zot, prins Aemon de Drakenridder en andere kampioenen. Al die mannen hadden een beroemd zwaard, en Eedhouder hoorde ongetwijfeld in dat gezelschap thuis, ook al deed zij dat niet. ‘Je zult Ned Starks dochter beschermen met Ned Starks eigen staal,’ had Jaime haar verzekerd.
Geknield tussen het bed en de muur hield ze het wapen vast en zond een zwijgend gebed op naar de Oude Vrouw, wier gouden lamp de mensen de weg door het leven wees. Leid mij, bad ze, verlicht de weg die voor mij ligt, toon mij het pad dat naar Sansa voert. Tegenover Renling en vrouwe Catelyn was ze te kort geschoten. Tegenover Jaime mocht ze niet te kort schieten. Hij heeft me zijn zwaard toevertrouwd Hij heeft me zijn eer toevertrouwd.
Daarna strekte ze zich zo goed en zo kwaad als het ging op het bed uit. Hoe breed ook, het was niet lang genoeg, zodat Briënne er overdwars op ging liggen. Ze hoorde het gerinkel van kroezen beneden, en stemmen die de trap op zweefden. De vlooien waar Langtwijg het over had gehad maakten hun aanwezigheid kenbaar. Krabben hielp haar om wakker te blijven.
Ze hoorde Hibald de trap op klimmen, en een poosje later ook de ridders. ‘…ik ben er nooit achter gekomen hoe hij heette,’ zei ser Crayert net toen hij voorbij kwam, ‘maar hij had een felrode kip op zijn schild, en zijn kling droop van het bloed…’ Zijn stem stierf weg, en ergens boven haar ging een deur open en dicht.
Haar kaars raakte opgebrand. Duisternis daalde neer over de Oude Stenen Brug en het werd zo stil in de herberg dat ze het gemurmel van de rivier kon horen. Pas toen stond Briënne op om haar spullen te pakken. Ze opende voorzichtig de deur, luisterde en ging barrevoets de trap af. Buiten trok ze haar laarzen aan, waarna ze zich naar de stallen haastte om haar vosmerrie te zadelen. Bij het opstijgen vroeg ze ser Crayert en ser Illifer stilzwijgend om vergiffenis. Een van Hibalds bedienden werd wakker toen ze langs hem reed, maar maakte geen aanstalten om haar tegen te houden. De hoeven van haar merrie galmden op de oude stenen brug. Toen omsloot het geboomte haar, pikzwart en vol spoken en herinneringen. Ik kom eraan, jonkvrouwe Sansa, dacht ze terwijl ze het donker in reed. Vrees niet. Ik zal niet rusten voordat ik u heb gevonden.
Samwel
Sam zat net over de Anderen te lezen, toen hij de muis zag. Zijn ogen waren rood en rauw: Ik moet er niet zo veel in wrijven, hield hij zichzelf altijd voor als hij erin wreef. Door het stof gingen ze jeuken en tranen, en stof was hier beneden alomtegenwoordig. Bij elke pagina die werd omgeslagen vulde het de lucht met kleine wolkjes en het steeg in grote hoeveelheden op zodra hij een stapel boeken verplaatste om te kijken wat zich onderop verborgen hield.
Sam wist niet hoe lang geleden het was sinds hij voor het laatst had geslapen, maar van de dikke talgkaars, aangestoken toen hij was begonnen aan de gehavende, met twijndraad aan elkaar gebonden bundel losse vellen die hij had gevonden, restte nauwelijks één duim. Hij was zo moe als een hond, maar het was moeilijk om op te houden. Nog één boek, had hij bij zichzelf gezegd, dan stop ik ermee. Nog één foliant, nog eentje maar. Nog één bladzij, dan ga ik naar boven om uit te rusten en een hapje te eten. Maar na die ene bladzij kwam er steeds weer een andere, en daarna weer een, en onder aan de stapel wachtte nog een ander boek. Ik werp er alleen maar even een blik in om te kijken waar dit over gaat, dacht hij dan, en voor hij het wist was hij halverwege. Hij had niets gegeten sinds die kom bonensoep met spek, samen met Pyp en Gren. Nou ja, behalve dan het brood en de kaas, maar dat was maar een klein hapje, dacht hij. Het was toen geweest dat hij bij een snelle blik op het lege bord de muis in het oog had gekregen die zich te goed deed aan de broodkruimels.
De muis was half zo lang als zijn pink, met zwarte oogjes en een zachte, grijze vacht. Sam wist dat hij het dier moest doodmaken. Muizen gaven dan misschien de voorkeur aan brood en kaas, maar ze aten ook papier. Hij had tussen de planken en stapels een heleboel muizenkeutels aangetroffen en sommige van de leren boekbanden vertoonden knaagsporen.
Maar het is zo’n klein dingetje. En het heeft honger. Hoe kon hij het beestje die paar kruimeltjes misgunnen? Maar het eet wel boeken…
Na al die uren in de stoel was Sams rug zo stijf als een plank en waren zijn benen half in slaap. Hij wist dat hij niet snel genoeg was om de muis te vangen, maar misschien zou hij hem kunnen pletten. Naast zijn elleboog lag een massief, in leer gebonden exemplaar van Annalen van de Zwarte Centaur; septon Jorquens uitputtend gedetailleerde verslag van de negen jaar dat Orbert Caswel als Opperbevelhebber van de nachtwacht had gediend. Voor elke dag van die periode was er een aparte bladzijde, die stuk voor stuk leken te beginnen met ‘Heer Orbert stond met zonsopgang op en ledigde zijn ingewanden’, op de laatste na, die luidde ‘Heer Orbert bleek gedurende de nacht te zijn overleden’.