‘Jon? Jon? Kennen wij iemand die Jon heet, Gren?’
‘Hij bedoelt de Opperbevelhebber.’
‘Oooo. De Grote Heer Sneeuw. Maar natuurlijk. Waarom wil je naar hem toe? Hij kan niet eens met zijn oren flapperen.’ Pyp flapperde met de zijne om te laten zien dat hij het wel kon. Het waren grote oren, rood van de kou. ‘Hij is nu werkelijk heer Sneeuw, en veel te hooggeboren voor lieden als wij, verdomme.’
‘Jon heeft verplichtingen,’ sprong Sam voor hem op de bres. ‘De Muur valt daar onder, en alles wat daarmee samenhangt.’
‘Een man heeft ook verplichtingen tegenover zijn vrienden. Als wij hier niet waren geweest, was Janos Slink nu misschien onze Opperbevelhebber. Heer Janos zou Sneeuw naakt op een muilezel op wachtrit hebben gestuurd. “Ga jij maar eens op een holletje naar Crasters Burcht,” zou hij hebben gezegd, “en haal de mantel en de laarzen van de Ouwe Beer voor me.” Daar hebben wij hem voor behoed, maar nu heeft hij te veel verplichtingen om bij het vuur een beker warme wijn te drinken?’
Gren was het met hem eens. ‘Zijn verplichtingen houden hem niet van de binnenplaats vandaan. Hij is daar vaker wel dan niet om met iemand te vechten.’
Dat was waar, moest Sam toegeven. Een keer, toen Jon maester Aemon was komen raadplegen, had Sam hem gevraagd waarom hij zoveel tijd aan zwaardvechten besteedde. ‘De Ouwe Beer trainde nooit veel toen hij Opperbevelhebber was,’ had hij opgemerkt. Bij wijze van antwoord had Jon Langklauw in Sams hand gedrukt. Hij had hem laten voelen hoe licht het zwaard was, hoe uitgebalanceerd, had hem het blad laten omdraaien zodat de rimpelingen opblonken in het rookgrijze metaal. ‘Valyrisch staal,’ had hij gezegd, ‘gesmeed met behulp van spreuken en vlijmscherp, vrijwel onverwoestbaar. Een zwaardvechter moet net zo goed zijn als zijn zwaard, Sam. Langklauw is van Valyrisch staal, maar ik niet. Halfhand had me net zo makkelijk kunnen doden als jij een insect platslaat.’
Sam had het zwaard teruggegeven. ‘Als ik een insect wil platslaan, vliegt het altijd weg. Het enige wat ik doe, is mijn arm een klap geven. Dat doet zeer.’
Daar had Jon om moeten lachen. ‘Jij je zin. Qhorin had mij even makkelijk kunnen doden als jij een kom havermout eet.’ Sam was dol op havermout, vooral als die met honing gezoet was.
‘Ik heb hier de tijd niet voor.’ Sam liet zijn vrienden staan en begaf zich naar de wapenzaal, zijn boeken tegen zijn borst gedrukt. Ik ben het schild dat de rijken der mensen beschermt, herinnerde hij zich. Hij vroeg zich af wat die mensen zouden zeggen als ze beseften dat hun rijken beschermd werden door lieden als Gren, Pyp en Ed van de Smarten.
De Bevelhebberstoren was uitgebrand en Stannis Baratheon had de Koningstoren als onderkomen opgeëist, dus had Jon Sneeuw zich gevestigd in de bescheiden vertrekken van Donal Nooy achter de wapenkamer. Anje ging net weg toen Sam er aankwam, gehuld in de oude mantel die hij haar had gegeven toen ze uit Crasters Burcht waren gevlucht. Ze rende bijna pardoes langs hem heen, maar Sam greep haar arm, waarbij hij twee boeken liet vallen. ‘Anje.’
‘Sam.’ Haar stem klonk rauw. Anje was donker van haar en slank, met de grote bruine ogen van een hinde. Ze werd geheel verzwolgen door de plooien van Sams oude mantel en haar gezicht ging half schuil onder de kap, maar ze huiverde desondanks. Haar gezicht zag er mat en bang uit.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Sam haar. ‘Hoe is het met de baby’s?’
Anje trok zich los uit zijn greep. ‘Het gaat goed met ze, Sam. Goed.’
‘Nu je er twee hebt, is het geen wonder dat je niet kunt slapen,’ zei Sam opgewekt. ‘Welke van de twee heb ik vannacht horen huilen? Ik dacht dat hij nooit meer zou ophouden.’
‘Het jochie van Dalla. Die huilt als hij aan de borst wil. Die van mij… die van mij huilt bijna nooit. Soms gorgelt hij, maar…’ Haar ogen schoten vol tranen. ‘Ik moet weg. Hoog tijd om ze te voeden. Als ik het niet doe ga ik straks nog aan alle kanten lekken.’ Ze holde de binnenplaats over en Sam bleef verbijsterd achter.
Hij moest knielen om de boeken die hij had laten vallen bijeen te graaien. Ik had er niet zo veel mee moeten nemen, zei hij bij zichzelf terwijl hij het vuil van Colloquo Votars Jaden Compendium veegde, een dikke boekband vol verhalen en legenden uit het oosten, die maester Aemon hem had opgedragen te zoeken. Het boek leek onbeschadigd. Maester Thomax’ Drakengeslacht, zijnde een geschiedenis van het huis Targaryen van ballingschap tot verheerlijking, alsmede een beschouwing over het leven en sterven der draken, had minder geluk gehad. Het was bij het vallen opengeklapt en op een paar bladzijden was modder gekomen, waaronder een met een heel aardig plaatje van Balerion de Zwarte Verschrikking in gekleurde inkt. Sam vloekte zichzelf uit voor onhandige pummel terwijl hij de bladzijden gladstreek en afveegde. In Anjes aanwezigheid kreeg hij het altijd warm en stond hij te… nou ja, er stond iets. Een Gezworen Broeder van de Nachtwacht hoorde niet te voelen wat hij voor Anje voelde, vooral als ze het over haar borsten had…
‘Heer Sneeuw zit te wachten.’ Twee wachters met zwarte mantels om en ijzeren halfhelmen op stonden op hun speren geleund naast de deuren van de wapenkamer. Harige Har was degene die had gesproken. Milling hielp Sam overeind. Hij brabbelde dankjewel en haastte zich hen voorbij en liep met de stapel boeken uit alle macht tegen zich aangeklemd langs de smidse met zijn aambeeld en blaasbalg. Op zijn werkbank lag een halfvoltooid maliënhemd. Spook lag uitgestrekt onder het aambeeld op een ossenbot te knagen om bij het merg te komen. De grote witte schrikwolf keek op toen Sam langskwam, maar maakte geen geluid.
Jons bovenzaal was achterin, voorbij de rekken met speren en schilden. Hij zat een perkament te lezen toen Sam binnenkwam. Opperbevelhebber Mormonts raaf zat op zijn schouder omlaag te turen alsof hij ook las, maar toen de vogel Sam in het oog kreeg, sloeg hij zijn vleugels uit en fladderde naar hem toe onder het roepen van ‘Maïs, maïs!’
Sam verplaatste de boeken, stak zijn arm in de zak naast de deur en haalde er een handvol korrels uit. De raaf landde op zijn pols en nam er een uit zijn handpalm, waarbij hij zo hard pikte dat Sam een kreet slaakte en zijn hand teruggriste. De raaf vloog weer op en de gele en rode korrels vlogen alle kanten op.
‘Doe de deur dicht, Sam.’ Jons wangen werden nog flauwtjes door littekens ontsierd, daar waar een adelaar eens had geprobeerd hem een oog uit te rukken. ‘Heeft die ellendeling je hand opengepikt?’
Sam vlijde de boeken neer en pelde zijn handschoen af. ‘Ja.’ Hij kreeg een wee gevoel. ‘Ik bloed.’
‘Wij vergieten allemaal ons bloed voor de Wacht. Doe dikkere handschoenen aan.’ Jan schoof met een voet een stoel naar hem toe. ‘Ga zitten en kijk hier eens naar.’ Hij reikte hem het perkament aan.
‘Wat is het?’ vroeg Sam. De raaf begon tussen de biezen op maïskorrels te jagen.
‘Een papieren schild.’
Sam zoog onder het lezen aan het wondje in zijn handpalm. Hij herkende maester Aemons handschrift onmiddellijk. Het schrift was klein en nauwkeurig, maar de oude man kon niet zien waar de inkt was uitgelopen en liet soms lelijke vegen achter. ‘Een brief aan koning Tommen?’
‘In Winterfel vocht Tommen tegen mijn broertje Bran met een houten zwaard. Zijn kleren waren zo dik gewatteerd dat hij eruitzag als een gevulde gans. Bran sloeg hem tegen de grond.’ Jan liep naar het raam. ‘Niettemin is Bran dood en zit de mollige Tommen met zijn roze gezicht op de IJzeren Troon, met een kroon op zijn gouden krullen genesteld.’
Bran is niet dood, had Sam het liefst gezegd. Hij is met Koudehanden naar de andere kant van de Muur gegaan. De woorden bleven in zijn keel steken. Ik heb gezworen dat ik het niet zou vertellen. ‘U hebt de brief niet ondertekend.’