Выбрать главу

De glimlach van de koningin was dermate verstrakt dat ze vreesde dat haar tanden zouden barsten. Garth de Vette in de kleine raad en zijn twee bastaarden bij de goud mantels. Wat denken die Tyrels wel, dat ik hun het rijk op een gouden dienblaadje ga presenteren? De arrogantie die daaruit sprak benam haar de adem.

‘Garth heeft mij uitstekend gediend als seneschalk, zoals hij mijn vader voor mij heeft gediend,’ vervolgde Tyrel. ‘Pinkje had een neus voor goud, zo zeker als wat, maar Garth…’

‘Heer Hamer,’ onderbrak Cersei hem, ‘ik vrees dat hier een misverstand in het spel is. Ik heb heer Gyllis Rooswijck verzocht om mijn nieuwe muntmeester te worden, en hij heeft mij de eer bewezen om ja te zeggen.’

Hamer gaapte haar aan. ‘Rooswijck? Die… hoester? Maar… de kwestie was al beklonken, uwe genade. Garth is onderweg naar Oudstee.’

‘Dan kunt u het beste een raaf naar heer Hoogtoren zenden met het verzoek of hij ervoor wil zorgen dat uw oom zich niet inscheept. Wij zouden het heel vervelend vinden als Garth voor niets in het najaar de zee trotseert.’ Ze glimlachte liefjes.

Heer Tyrel werd rood van zijn nek tot en met zijn wangen. ‘Dat… uw edele vader had mij verzekerd…’

Naast hem verscheen zijn moeder. Ze schoof haar arm door de zijne. ‘Kennelijk heeft heer Tywin onze regentes niet van zijn plannen op de hoogte gesteld. Onbegrijpelijk. Maar het is niet anders, en het heeft geen zin hare genade te koeioneren. Ze heeft gelijk, je moet heer Leyten schrijven voordat Garth zich inscheept. Je weet dat hij zeeziek zal worden en nog meer last van wind op de maag zal krijgen.’ Ze wierp Cersei een tandeloos lachje toe. ‘Uw raadzalen zullen frisser ruiken met heer Gyllis erin, al moet ik wel zeggen dat het gekuch mij tot waanzin zou drijven. We zijn allemaal dol op die beste ouwe oom Garth, maar de man heeft ontegenzeggelijk last van winderigheid. Ik heb een hekel aan vieze luchtjes.’ Haar gerimpelde gezicht werd nog rimpeliger. ‘In de gewijde sept heb ik eerlijk gezegd ook een vleugje van iets smerigs opgesnoven. U misschien ook?’

‘Nee,’ zei Cersei op kille toon. ‘Een luchtje?’

‘Eerder stank.’

‘Misschien mist u uw najaarsrozen? We hebben u hier al veel te lang opgehouden.’ Hoe eerder ze het hof van vrouwe Olenna kon ontdoen, hoe beter. Heer Tyrel zou ongetwijfeld een flink aantal van zijn krijgslieden afvaardigen om zijn moeder veilig thuis te brengen.

‘Ik moet bekennen dat ik inderdaad naar de geuren van Hooggaarde verlang,’ zei de oude dame, ‘maar ik kan natuurlijk niet weg voordat ik mijn lieve Marjolij met uw dierbare Tommen in het huwelijk heb zien treden.’

‘Die dag zie ik ook met vreugde tegemoet,’ voegde heer Tyrel daar te luid aan toe. ‘Heer Tywin en ik stonden op het punt een datum vast te stellen. Misschien kunnen u en ik die discussie hervatten, uwe genade.’

‘Binnenkort.’

‘Binnenkort, ja, dat is best,’ zei vrouwe Olenna en snoof even. ‘Kom nu maar mee, Hamer, zodat hare genade haar… rouw kan hervatten.’

Jij gaat eraan, oud wijf, beloofde Cersei zichzelf terwijl de Doornenkoningin wegschuifelde naar haar boomlange lijfwachten, een stel zeven voet lange kerels die ze Links en Rechts noemde. Dan zullen we wel eens zien hoe lekker jouw lijk ruikt.

Ze ging weer op zoek naar Tommen, redde hem van Marjolij en haar nichten, en liep naar de deuren. Buiten had het eindelijk opgehouden met regenen. De najaarslucht rook fris en aangenaam. Tommen maakte aanstalten zijn kroon af te doen.

‘Doe hem weer op,’ beval Cersei hem.

‘Ik krijg er pijn in mijn nek van,’ zei hij, maar hij deed wat hem gezegd werd. ‘Ga ik al gauw trouwen? Marjolij zegt dat we naar Hooggaarde kunnen zodra we getrouwd zijn.’

‘Je gaat helemaal niet naar Hooggaarde, maar je mag wel te paard terug naar het slot.’ Cersei wenkte ser Meryn Trant. ‘Zorg voor een paard voor zijne genade en verzoek heer Gyllis of hij zo vriendelijk wil zijn mij in mijn draagkoets gezelschap te houden.’ De zaken gingen sneller dan waarop ze had gerekend, er mocht geen tijd meer verspild worden.

Tommen was blij met het vooruitzicht van een ritje, en natuurlijk was heer Gyllis zeer vereerd met haar uitnodiging… maar toen ze hem vroeg of hij haar muntmeester wilde worden, begon hij zo heftig te hoesten dat ze vreesde dat hij ter plekke zou overlijden. Maar de Moeder was barmhartig, en uiteindelijk herstelde Gyllis zich genoeg om ja te zeggen. Hij begon zelfs namen te noemen van lieden die hij wilde vervangen, tolbeambten en wolfactoors die door Pinkje benoemd waren, zelfs een van de sleutelbewaarders.

‘Noem de koe hoe u wilt, als de melk maar blijft stromen. En mocht de vraag zich voordoen, u bent gisteren lid van de raad geworden.’

‘Gister…’ Hij klapte dubbel van het hoesten. ‘…Gisteren. Natuurlijk.’ Heer Gyllis hoestte in een lap rode zijde, alsof hij het bloed in het slijm wilde verbergen. Ze dacht niet dat hij heel lang muntmeester zou zijn. Na zijn dood vind ik wel weer een ander… Misschien zou ze Pinkje terugroepen. De koningin kon zich niet indenken dat Petyr Baelish de kans zou krijgen heel lang Beschermer van de Vallei te blijven, nu Lysa Arryn dood was. De heren van de Vallei roerden zich al, als het klopte wat Pycelle zei. Ze zullen dat ellendige joch bij hem weghalen, en dan komt hij wel op zijn knieën terugkruipen.

‘Uwe, uche, genade?’ Heer Gyllis depte zijn mond. ‘Mag ik, uche, vragen, uche, uche, wie de, uche, Hand des konings wordt?’

‘Mijn oom,’ antwoordde ze afwezig.

Het was een opluchting toen ze voor zich de grote poort van de Rode Burcht zag opdoemen. Ze liet Tommen in handen van zijn schildknapen achter en trok zich dankbaar in haar eigen vertrekken terug om wat te rusten.

Ze had haar schoenen nog niet van haar voeten geschoven of Jocelyn kwam beschroomd binnen om te zeggen dat Qyborn buiten stond en audiëntie verlangde. ‘Stuur maar naar binnen,’ beval de koningin. Wieheerst, heeft geen rust.

Qyborn was oud, maar er zat nog steeds meer as dan sneeuw in zijn haar, en met die lachrimpels om zijn mond zag hij eruit als de lievelingsopa van een klein meisje. Maar wel een haveloze opa. De kraag van zijn gewaad was gerafeld, en een mouw was gescheurd en heel slordig versteld.

‘Ik moet me bij uwe genade excuseren voor mijn uiterlijk,’ zei hij. ‘Ik kom net uit de kerkers, waar ik onderzoek heb gedaan naar de ontsnapping van de Kobold, zoals u mij had bevolen.’

‘En wat heb je ontdekt?’

‘Sinds de nacht dat heer Varys en uw broer verdwenen, wordt er nog een derde man vermist.’

‘Ja, die gevangenbewaarder. Wat is er met hem?’

‘Rugen heette de man. Een onderbewaarder die het opzicht had over de zwarte cellen. De hoofdbewaarder beschrijft hem als gezet, ongeschoren en kortaf. Hij was nog benoemd door de oude koning, Aerys, en kwam en ging al naar het hem behaagde. De zwarte cellen zijn de afgelopen jaren niet vaak bezet geweest. Naar het schijnt waren de andere cipiers bang voor hem, maar niemand wist veel van hem af. Hij had geen vrienden en geen verwanten. Ook dronk hij niet en bezocht hij geen bordelen. Zijn slaapcel was vochtig en naargeestig en het stro waarop hij sliep was schimmelig. Zijn kamerpot liep over.’