Als je dat koninklijke bloed nog eens noemt, verspil ik er misschien wat van, dacht Jaime. ‘Wie heeft die verslagen gezien?’
‘Sommige gingen naar de muntmeester, andere naar de meester der fluisteraars. Alle verslagen gingen naar de opperbewaarder en de scherprechter des konings. Zo is het in de kerkers altijd gegaan.’ Langwateren krabde aan zijn neus. ‘Rugen was er als het nodig was, heer. Dat moet gezegd worden. De zwarte cellen worden weinig gebruikt. Voordat uw broertje hierheen werd gezonden, hadden we een tijdlang grootmaester Pycelle, en daarvoor heer Stark, de verrader. Er waren nog drie anderen, mannen van gewone komaf, maar die heeft heer Stark aan de Nachtwacht gegeven. Het leek mij niet goed om die drie te laten gaan, maar de papieren waren in orde. Dat heb ik ook in een verslag genoteerd, daar kunt u van op aan.’
‘Vertel me over de twee gevangenbewaarders die in slaap zijn gevallen.’
‘Gevangenbewaarders?’ Langwateren snoof. ‘Dat waren geen gevangenbewaarders. Dat waren maar cipiers. De kroon betaalt het loon voor twintig cipiers, heer, het volledige aantal, maar in mijn tijd hebben we er nooit meer dan twaalf gehad. We horen ook zes onderbewaarders te hebben, twee op ieder niveau, maar er zijn er maar drie.’
‘U en twee anderen?’
Langwateren snoof opnieuw. ‘Ik ben de eerste onderbewaarder, heer. Ik sta boven de onderbewaarders. Ik heb tot taak de telling bij te houden. Als u mijn boeken wilt inzien, heer, dan zult u zien dat alle cijfers precies kloppen.’ Langwateren had het grote, in leer gebonden boek dat voor hem openlag, geraadpleegd. ‘Op dit moment hebben we vier gevangenen op het eerste niveau en een op het tweede, naast uw broer.’ De oude man fronste zijn voorhoofd. ‘Die natuurlijk gevlucht is. Zowaar ’k hier sta. Ik zal hem doorstrepen.’ Hij pakte een ganzenveer en begon die bij te punten.
Zes gevangenen, dacht Jaime zuur, terwijl we loon uitbetalen voor twintig cipiers, zes onderbewaarders, een eerste onderbewaarder, een gevangenbewaarder en een koninklijke scherprechter. ‘Ik wil die twee cipiers ondervragen.’
Rennifer Langwateren staakte het bijpunten van zijn ganzenveer en tuurde weifelend omhoog naar Jaime. ‘Hen ondervragen, heer?’
‘Je hebt gehoord wat ik zei.’
‘Jawel, heer, zeker wel, maar niettemin… u mag ondervragen wie het u behaagt, heer, zowaar ’k hier sta, het is niet aan mij om te zeggen dat u dat niet mag. Maar ser, als ik mij mag verstouten, het lijkt mij onwaarschijnlijk dat ze zullen antwoorden. Ze zijn dood, heer.’
‘Dood? Op wiens bevel?’
‘Het uwe, dacht ik, of… wellicht dat van de koning? Ik heb het niet gevraagd. Het… het is niet aan mij om in twijfel te trekken wat de Koningsgarde doet.’
Dat was zout in zijn wonden; Cersei had zijn eigen mannen gebruikt om haar bloedige werk te verrichten, hen en haar dierbare Ketelzwarts.
‘Hersenloze idioten!’ had Jaime Boros Both en Osmund Ketelzwart later toegesnauwd, in een kerker die naar bloed en dood stonk. ‘Wat dachten jullie dat je aan het doen waren?’
‘Alleen wat ons gezegd was, heer.’ Ser Boros was korter dan Jaime, maar zwaarder gebouwd. ‘Hare genade had het bevel gegeven. Uw zuster.’
Ser Osmund haakte een duim door zijn zwaardriem. ‘Ze zei dat ze voorgoed moesten inslapen. Dus hebben mijn broeders en ik daarvoor gezorgd.’
Inderdaad. Een lijk lag met zijn gezicht naar beneden op tafel, als een man die tijdens een feestmaal bewusteloos is geraakt, maar onder zijn hoofd lag een plas bloed, en geen plas wijn. De tweede cipier was erin geslaagd zich van de bank overeind te duwen en zijn dolk te trekken voordat iemand hem een langzwaard tussen zijn ribben had gestoken. Zijn einde had langer geduurd en was smeriger geweest. Ik heb tegen Varys gezegd dat niemand bij deze ontsnapping iets mocht overkomen, dacht Jaime, maar dat had ik beter tegen mijn broer en mijn zuster kunnen zeggen. ‘Een kwalijke daad, ser.’
Ser Osmund haalde zijn schouders op. ‘Ze zullen niet gemist worden. Ik wed dat ze erbij betrokken waren, samen met degene die zoek is.’
Nee, had Jaime hun kunnen vertellen. Varys had iets in hun wijn gedaan om te zorgen dat ze in slaap vielen. ‘Dan hadden we misschien de waarheid uit hen kunnen krijgen.’ …ze neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart en wie zegt dat ze het niet ook met Uilebol doet… ‘Als ik wantrouwig van aard was, zou ik me misschien afvragen waarom u zo’n haast had om ervoor te zorgen dat die twee nooit ondervraagd werden. Was het nodig dat u ze het zwijgen oplegde om uw eigen aandeel hierin te verbergen?’
‘Ons aandeel?’ Ketelzwart bleef er bijna in. ‘We hebben alleen maar gedaan wat de koningin ons had opgedragen. Op mijn woord als uw Gezworen Broeder.’
Jaimes fantoomvingers jeukten toen hij zei: ‘Ga Osny en Osfried halen en ruim de rotzooi op die jullie hebben gemaakt. En de volgende keer dat mijn lieve zuster jullie gelast iemand te doden, kom dan eerst bij mij. En verder… uit mijn ogen, ser.’
Die woorden galmden na door zijn hoofd in het schemerdonker van Baelors Sept. Boven hem waren alle ramen zwart geworden, en hij kon het flauwe schijnsel van verre sterren zien. De zon was voor eens en altijd ondergegaan. De stank van de dood werd sterker, ondanks de geparfumeerde kaarsen. De lucht herinnerde Jaime Lannister aan de pas onder de Guldentand, waar hij in de eerste dagen van de oorlog een roemrijke overwinning had behaald. Op de ochtend na de veldslag hadden de kraaien zich te goed gedaan aan zowel overwinnaars als overwonnenen, zoals ze zich destijds na de Drietand te goed hadden gedaan aan Rhaegar Targaryen. Hoeveel is een kroon eigenlijk waard, als een kraai zijn maal kan doen met een koning?
Nu, op dit moment, cirkelden er kraaien rond de zeven torens en de grote koepel van Baelors Sept, vermoedde Jaime, hun zwarte vleugels klapwiekend in de nachtlucht terwijl ze zochten naar een manier om binnen te komen. Iedere kraai in de Zeven Koninkrijken zou u eer moeten bewijzen, Vader. Van Castameer tot aan het Zwartewater hebt u ze goed gevoed. Die gedachte behaagde heer Tywin; zijn glimlach werd nog breder. Verdomd nog aan toe, hij grijnst als een bruidegom bij zijn bedceremonie.
Dat was zo grotesk dat Jaime er hardop om moest lachen.
Het geluid weerkaatste door de zijbeuken, crypten en kapellen, alsof de doden die binnen de muren begraven waren ook lachten. Waarom niet? Dit is nog absurder dan een mommers-klucht: ik waak bij een vader die ik heb helpen doden en ik zend mannen uit om de broer in te rekenen die ik heb helpen bevrijden… Hij had ser Addam Marbrand gelast de Zijdestraat te doorzoeken. ‘Kijk onder ieder bed, u weet hoe dol mijn broer is op bordelen.’ De goudmantels zouden onder de rokken van de hoeren interessantere dingen aantreffen dan onder hun bedden. Hij vroeg zich af in hoeveel bastaardkinderen deze zinloze speurtocht zou resulteren.
Ongevraagd gingen zijn gedachten uit naar Briënne van Tarth. Stomme, koppige, lelijke deerne. Hij vroeg zich af waar ze was. Vader, schenk haar kracht. Bijna een gebed… maar riep hij de god aan, de Vader in den Hoge, wiens torenhoge, vergulde beeltenis glansde in het kaarslicht aan de andere kant van de sept? Of bad hij tot het lijk dat voor hem lag? Maakt het iets uit? Ze hebben geen van tweeën ooit geluisterd De Krijgsman was al Jaimes god sinds hij oud genoeg was om een zwaard vast te houden. Andere mannen mochten dan vaders, zonen en echtgenoten zijn, maar niet aldus Jaime Lannister, wiens zwaard evenzeer van goud was als zijn haar. Hij was een krijgsman, en dat was al wat hij ooit zou zijn.
Ik zou Cersei de waarheid moeten vertellen, moeten toegeven dat ik degene ben die ons kleine broertje uit zijn cel helft bevrijd. Uiteindelijk had de waarheid bij Tyrion zo fantastisch gewerkt. Ik heb je vileine zoon vermoord, en nu ga ik ervandoor om ook je vader te vermoorden. Jaime kon de Kobold in het donker horen lachen. Hij draaide zijn hoofd om te kijken, maar het geluid was alleen maar dat van zijn eigen gelach dat naar hem terugkaatste. Hij sloot zijn ogen, en deed ze net zo hard weer met een ruk open. Ik mag niet slapen. Als hij in slaap viel, zou hij misschien dromen. O, wat had Tyrion een pret… een leugenachtige hoer… neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart…