Om middernacht kreunden de scharnieren van de Deuren van de Vader luid, toen verscheidene honderden septons in een lange rij binnentraden om te bidden. Sommigen droegen de gewaden van zilverbrokaat en de kristallen kroontjes die de Allervroomsten kenmerkten; hun nederiger broeders droegen hun kristallen aan riempjes om hun hals en hadden hun witte gewaden omgord met riemen, uit zeven strengen gevlochten, elke streng van een andere kleur. Door de Deuren van de Moeder stapten witte septa’s binnen vanuit hun kluizen, in rijen van zeven en zachtjes zingend, terwijl de zwijgende zusters in ganzenpas de Trap van de Vreemdeling afdaalden. De dienaressen van de dood waren in zacht grijs gehuld, een kap over hun hoofd en een sluier voor hun gezicht, zodat alleen hun ogen zichtbaar waren. Er verscheen ook een menigte broeders gehuld in donkerbruin, lichtbruin, vaalgrijs en zelfs in gewaden van ongeverfd baai, met stukken henneptouw als gordel. Sommigen hadden de ijzeren hamer van de Smid om hun hals, terwijl anderen bedelnappen droegen.
Geen van de vromen sloeg enige acht op Jaime. Ze deden de ronde door de sept en baden bij elk van de zeven altaren om de zeven aspecten van de godheid te eren. Aan iedere god brachten ze een offer, voor ieder zongen ze een hymne. Hun stemmen stegen lieflijk en plechtig op. Jaime sloot zijn ogen om te luisteren, maar opende ze weer toen hij op zijn benen begon te zwaaien. Ik ben vermoeider dan ik besefte.
Zijn laatste wake was jaren geleden geweest. En ik was toen jonger, een knaap van vijftien. Hij had toen geen wapenrusting gedragen, alleen een simpele witte tuniek. De sept waarin hij de nacht had doorgebracht, was meer dan drie keer zo klein geweest als al de zijbeuken van de Grote Sept. Jaime had zijn zwaard over de knieën van de Krijgsman gelegd, zijn wapenrusting aan diens voeten opgestapeld en was neergeknield op de ruwe stenen vloer voor het altaar. Toen de dag aanbrak, waren zijn knieën geschaafd en bebloed. ‘Alle ridders moeten bloeden, Jaime,’ had ser Arthur Dayn gezegd, toen hij het zag. ‘Bloed is het zegel van onze toewijding.’ Met het aanbreken van de dag had hij hem op de schouder getikt; de bleke kling was zo scherp dat zelfs die lichte aanraking door Jaimes tuniek heen had gesneden, zodat hij weer had gebloed. Hij had het volstrekt niet gevoeld. Een jongen was neergeknield, een ridder was opgestaan. De Jonge Leeuw, niet de Koningsmoordenaar.
Maar dat was lang geleden, en die jongen was dood.
Hij had niet kunnen zeggen wanneer de gebeden eindigden. Misschien was hij staande en wel in slaap gevallen. Toen de vromen in een rij naar buiten waren gelopen, werd het weer stil in de Grote Sept. De kaarsen waren een wand van sterren, brandend in het donker, al hing er een ranzige doodslucht. Jaime verschoof zijn hand om het gouden slagzwaard. Misschien had hij zich toch door ser Loras moeten laten aflossen. Daar Zou Cersei de pest aan hebben gehad. De Bloemenridder was nog half een jongen, arrogant en ijdel, maar hij had het in zich om groot te worden, om daden te verrichten die het Witte Boek waardig waren.
Het Witte Boek zou op hem wachten wanneer deze wake voorbij was, zijn bladzijde opengeslagen in een stom verwijt. Ik hak dat rotboek nog eerder aan stukken dan dat ik het volschrijf met leugens. Maar als hij niet wilde liegen, wat kon hij dan anders schrijven dan de waarheid?
Er stond een vrouw voor hem.
Het regent weer, dacht hij toen hij zag hoe nat ze was. Het water sijpelde over haar mantel omlaag en vormde een plas rond haar voeten. Hoe komt ze hier? Ik heb haar helemaal niet binnen horen komen. Ze was gekleed als een kroegdeern, met een zware, baaien mantel aan, slecht geverfd in vlekkerig bruin, en met een gerafelde zoom. Een kap verborg haar gezicht, maar hij kon de kaarsen zien dansen in de groene vijvers van haar ogen, en toen ze bewoog, herkende hij haar.
‘Cersei.’ Hij sprak langzaam, als een man die uit een droom ontwaakt en zich nog afvraagt waar hij is. ‘Welk uur is dit?’
‘Het uur van de wolf.’ Zijn zuster deed haar kap af en trok een gezicht. ‘De verdronken wolf, misschien.’ Ze had een heel lief lachje voor hem. ‘Weet je nog, die eerste keer dat ik zo naar je toekwam? Dat was in een of andere ellendige kroeg achter de Wezelsteeg en ik had me aangekleed als een dienstmeid om langs vaders wachters te komen.’
‘Ik weet het nog. Het was de Aalsteeg.’ Ze wil iets van me. ‘Waarom ben je hier op dit tijdstip? Wil je misschien iets van me?’ Het laatste woord weerkaatste door de hele sept, memememememememememe, tot het vervaagde tot een fluistering. Even verstoutte hij zich te hopen dat het enige wat ze wilde de troost van zijn armen was.
‘Zachtjes.’ Haar stem klonk vreemd… ademloos, bijna bang. ‘Jaime, Kevan heeft nee tegen me gezegd. Hij wil niet als Hand dienen, hij… hij weet het, van ons. Dat heeft hij met zoveel woorden gezegd.’
‘Hij heeft nee gezegd?’ Dat verbaasde hem. ‘Hoe kan hij het nu weten? Hij zal gelezen hebben wat Stannis heeft geschreven, maar er is geen…’
‘Tyrion wist het,’ bracht ze hem in herinnering. ‘Wie zal zeggen wat voor verhalen die vileine dwerg heeft verteld, of aan wie? Oom Kevan is nog het minst belangrijk. De Hoge Septon… Tyrion heeft hem tot zijn kroon verheven toen die dikzak overleed. Hij weet het misschien ook.’ Ze kwam dichterbij staan. Je moet TommensHand worden. Ik vertrouw Hamer Tyrel niet. Als hij nu eens de hand heeft gehad in vaders dood? Misschien heeft hij wel met Tyrion samengezworen. De Kobold zou onderweg kunnen zijn naar Hooggaarde…’
‘Dat is hij niet.’
‘Word mijn Hand,’ smeekte ze, ‘dan heersen we samen over de Zeven Koninkrijken, als een koning en zijn koningin.’
‘Je was Roberts koningin. En toch wil je de mijne niet zijn.’
‘Dat zou ik zijn, als ik durfde. Maar onze zoon…’
‘Tommen is mijn zoon niet, net zomin als Joffry dat was.’ Zijn stem was hard. ‘Je hebt gezorgd dat zij ook van Robert waren.’
Zijn zuster kromp ineen. ‘Je hebt gezworen dat je altijd van me zou houden. Het is niet liefdevol om me te laten smeken.’
Jaime kon aan haar ruiken dat ze bang was, zelfs door de ranzige lijkstank heen. Hij had haar het liefst in zijn armen genomen en gekust, zijn gezicht verborgen in haar gouden krullen en haar beloofd dat niemand haar ooit kwaad zou doen… niet hier, dacht hij, niet hier, ten overstaan van de goden en vader.
‘Nee,’ zei hij, ‘ik kan het niet. Wil het niet.’
‘Ik heb je nodig. Ik heb mijn andere helft nodig.’ Hij hoorde de regen tegen de ramen hoog boven hen tikken. Jij bent mij, ik ben jou. Ik heb je naast me nodig. In me. Alsjeblieft, Jaime. Alsjeblieft.’
Met een blik verzekerde Jaime zich ervan dat heer Tywin niet in toorn van zijn baar oprees, maar zijn vader lag zwijgend en koud te rotten. ‘Ik ben voor het slagveld geschapen, niet voor de raadzaal. En nu ben ik zelfs daar misschien niet geschikt meer voor.’
Cersei veegde met een gerafelde bruine mouw een traan af. ‘Goed, jij je zin. Als je slagvelden wilt, dan kun je die van me krijgen.’ Met een boze ruk trok ze haar kap omhoog. ‘Ik ben een dwaas geweest, dat ik hier gekomen ben. Dat ik ooit van je gehouden heb.’ Haar voetstappen weerkaatsten luid in de stilte en lieten vochtplekken op de marmeren vloer achter.