Ze duwde de deur naar de gelagkamer open en vroeg de waard om een kamer en een bad. Hij bracht haar onder op de eerste verdieping, en een vrouw met een levervlek op haar gezicht bracht eerst een houten tobbe naar boven en daarna het water, emmer voor emmer.
‘Zijn er nog Donkerlyns in Schemerdel?’ vroeg ze toen ze in de tobbe klom.
‘Nou, je hebt wel Donkers. Ik ben er zelf eentje. Mijn man zegt altijd da’k Donker was voor ik trouwde en daarna donker ging kijken.’ Ze lachte. ‘Je kan in Schemerdel geen steen gooien of je raakt wel een of andere Donker, Donkerhout of Dongers, maar de heren van Donkerlyn zijn allemaal verdwenen. Heer Denys was de laatste, die goeie, dwaze jongen. Wist u dat de Donkerlyns voor de komst van de Andalen koningen in Schemerdel waren? Je zou ’t nooit zeggen as je naar me keek, maar ik heb koninklijk bloed in me aderen. Kan u ’t zien? “Nog een beker bier, uwe genade,” moest ik ze eigenlijk laten zeggen. “Uwe genade, de kamerpot moet geleegd, en ga eens wat verse fakkels halen, uwe driedubbel overgehaalde genade, het vuur gaat uit.’’’ Ze lachte weer en schudde de laatste druppels uit de emmer. ‘Zo, dat is klaar. Is dit water warm genoeg voor u?’
‘Ik doe het er wel mee.’ Het water was lauw.
‘Ik wil nog wel meer gaan halen, maar dan golft het ’r alleen maar overheen. Een jonge meid van uw omvang, die vult een complete tobbe.’
Alleen een kleine, benauwde tobbe als deze. In Harrenhal waren reusachtige kuipen van steen. Het badhuis had bol gestaan van de damp die van het water opsteeg en Jaime was door die nevel komen aanlopen, naakt als op zijn naamdag, en hij had er half als een lijk en half als een god uitgezien. Hij is bij mij in de badkuip gestapt, herinnerde ze zich blozend. Ze greep een brok harde loogzeep en boende ermee onder haar oksels terwijl ze zich Renlings gezicht weer voor de geest trachtte te halen. Tegen de tijd dat het water koud was, was Briënne zo schoon als het maar kon. Ze trok de kleren die ze had uitgetrokken weer aan en bond haar Zwaardriem strak om haar heupen, maar haar maliënkolder en helm liet ze achter om bij het Vale Fort een minder dreigende indruk te maken. Het was een prettig gevoel om haar benen te strekken.
De poortwachters van het kasteel hadden leren jakken aan met een insigne dat een schuinkruis van strijdhamers op een wit veld vertoonde. ‘Ik wil graag uw heer spreken,’ zei Briënne tegen hen.
De ene lachte. ‘Dan zul je hard moeten schreeuwen.’
‘Heer Rykker is met Randyl Tarling naar Maagdenpoel gereden,’ zei de andere. ‘Hij heeft ser Rufus Look als kastelein achtergelaten om voor vrouwe Rykker en de kleinen te zorgen.’
En dus werd ze bij Look gebracht. Ser Rufus was een korte, gedrongen grijsbaard wiens linkerbeen in een stomp eindigde. ‘U zult het me wel vergeven als ik niet opsta,’ zei hij.
Briënne bood hem Tommens brief aan, maar Look kon niet lezen, dus stuurde hij haar door naar de maester, een kale man met een sproetige hoofdhuid en een stijve rode snor.
Toen hij de naam Hollard hoorde, fronste de maester geërgerd zijn voorhoofd. ‘Hoe vaak moet ik dat liedje nou nog zingen?’ Haar gezicht moest haar verraden hebben. ‘Dacht u dat u de eerste was die Dontos kwam zoeken? Eerder de eenentwintigste. De goudmantels waren hier binnen enkele dagen na de moord op de koning, met een volmacht van heer Tywin. En wat hebt u, als ik vragen mag?’
Briënne toonde hem de brief, met het koninklijke zegel en Tommens kinderlijke handtekening. De maester humde en knorde, plukte aan de was van de verzegeling en gaf ten slotte de brief terug. ‘Hij lijkt in orde.’ Hij klom op een kruk en wees Briënne een andere aan. ‘Ik heb ser Dontos nooit gekend. Toen hij uit Schemerdel vertrok was hij nog maar een knaap. Ooit waren de Hollards een edel geslacht, dat is waar. Kent u hun wapen? Rood-en-roze gedwarsbalkt, met drie gouden kronen op een blauw schildhoofd. De Donkerlyns waren kleine koninkjes in het Heldentijdperk, en drie van hen namen een Hollard tot vrouw. Later werd hun rijkje door grotere koninkrijken opgeslokt, maar de Donkerlyns hielden stand en de Hollards dienden hen… jawel, zelfs als ze in verzet kwamen. Weet u daarvan?’
‘Een beetje.’ Haar eigen maester had altijd gezegd dat het door het Verzet van Schemerdel kwam dat koning Aerys tot waanzin was gedreven.
‘In Schemerdel is heer Denys nog steeds geliefd, ondanks de ellende die hij bracht. Ze geven de schuld aan vrouwe Sarala, zijn Myrische echtgenote. Het Kanten Serpent, zoals ze genoemd werd. Als heer Donkerlyn nu maar een Stanten of een Stookewaard had getrouwd… welnu, u weet hoe de kleine luiden maar door blijven gaan. Het Kanten Serpent vulde het oor van haar echtgenoot met Myrisch venijn, zeggen ze, totdat heer Denys tegen zijn koning in opstand kwam en hem gevangen nam. Daarbij hieuw zijn wapenmeester, ser Symon Hollard, ser Gweyde Gent van de Koningsgarde neer. Een half jaar lang werd Aerys binnen deze vier muren vastgehouden terwijl de Hand des konings met een machtig leger voor Schemerdel lag. Heer Tywin had genoeg strijdkrachten om de stad op elk gewenst moment te bestormen, maar heer Denys zond hem bericht dat hij de koning zou doden zodra er ook maar iets op een aanval duidde.’
Briënne herinnerde zich wat daarna kwam. ‘De koning werd gered,’ zei ze. ‘Barristan de Boude haalde hem eruit.’
‘Inderdaad,’ zei de maester. ‘Toen heer Denys zijn gijzelaar eenmaal kwijt was, deed hij zijn poorten open en staakte zijn verzet, liever dan dat hij heer Tywin de stad liet innemen. Hij boog zijn knie en smeekte om genade, maar de koning was niet vergevingsgezind. Heer Denys verloor zijn hoofd, net als zijn broers, zijn zuster, zijn ooms, neven en alle welgeboren Donkerlyns. Het Kanten Serpent werd levend verbrand, het arme mens, al rukten ze eerst haar tong uit en sneden ze haar geslachtsdelen af, waarmee ze naar men zei haar heer tot haar slaaf had gemaakt. Toch zal de helft van Schemerdel u vertellen dat Aerys haar nog te zachtzinnig heeft behandeld.’
‘En de Hollards?’
‘Ontrecht en vernietigd,’ zei de maester. ‘Toen dat gebeurde, was ik in de Citadel mijn keten aan het smeden, maar ik heb de verslagen van de rechtszittingen en de strafvoltrekkingen gelezen. Ser Jon Hollard, de hofmeester, was met heer Denys’ zuster gehuwd en stierf samen met zijn vrouw; evenals hun jeugdige zoon, die voor de helft een Donkerlyn was. Robin Hollard was een schildknaap, en toen de koning gegrepen was, danste hij om hem heen en trok hem aan zijn baard. Hij vond de dood op het rad. Ser Symon Hollard was door ser Barristan gedood tijdens de ontsnapping van de koning. De gebieden van de Hollards werden in beslag genomen, hun kasteel werd afgebroken en hun dorpen werden in de as gelegd. Evenals de Donkerlyns werd het huis Hollard uitgeroeid.’
‘Op Dontos na.’
‘Dat is zo. De jonge Dontos was de zoon van ser Steffon Hollard, de tweelingbroer van ser Symon, die een paar jaar daarvoor aan de koorts was gestorven en geen deel had aan de Opstand. Aerys zou de jongen desondanks het hoofd hebben laten afslaan als ser Barristan hem niet had verzocht diens leven te sparen. De koning kon geen nee zeggen tegen de man die hem had gered, dus werd Dontos als schildknáap meegenomen naar Koningslanding. Bij mijn weten is hij nooit naar Schemerdel teruggekeerd, en waarom zou hij ook? Hij had hier geen land in leen en bezat kind noch kasteel. Als Dontos en dat meisje uit het noorden onze lieve koning hebben helpen vermoorden, willen ze volgens mij juist zoveel mogelijk mijlen tussen zichzelf en de gerechtigheid in zien te krijgen. Zoek hen desnoods in Oudstee, of aan de overkant van de zee-engte. Zoek hen in Dorne, of op de Muur. Zoek hen elders.’ Hij stond op. ‘Ik hoor mijn raven roepen. Neemt u het mij niet kwalijk als ik u goedemorgen wens.’