‘Daar zou’k geen eed op durven doen. Ik moet bekennen dat ik niet zo op hem heb gelet. Toen ik mijn broeders had begraven, was ik naar Maagdenpoel gegaan met het idee dat ik daar misschien een schip kon vinden om me naar Koningslanding te brengen. Op de kade ving ik voor het eerst een glimp van die zot op. Hij had iets steels over zich, en hij ging de soldaten van heer Tarling zorgvuldig uit de weg. Later zag ik hem nog ’s in de Stinkende Gans.’
‘De Stinkende Gans?’ zei ze onzeker.
‘Een ongure tent,’ gaf de dwerg toe. ‘Heer Tarlings mannen patrouilleren in de haven van Maagdenpoel, maar de Gans zit altijd vol zeelui, en van zeelui is bekend dat ze wel ’s mensen aan boord van hun schepen smokkelen, als ’t maar goed betaalt. Die nar wou passage voor drie personen naar de overkant van de zee-engte. Ik heb hem daar vaak met roeiers van de galeien zien praten. Soms zong-ie een komisch liedje.’
‘Hij wilde passage voor drie? Niet voor twee?’
‘Drie, vrouwe. Daar zou ik een eed op durven doen, bij de Zeven.’
Drie, dacht ze. Sansa, ser Dontos… maar wie zou de derde zijn? De Kobold? ‘Heeft die zot zijn schip gevonden?’
‘Dat zou’k niet weten,’ zei de dwerg, ‘maar op een avond kwamen een paar van heer Tarlings soldaten in de Gans naar hem zoeken en een paar dagen daarop hoorde ik een andere man opscheppen dat hij een zot voor de zot had gehouden en dat met goud kon bewijzen. Hij was dronken en trakteerde iedereen op bier.’
‘Een gek voor de gek gehouden,’ zei ze. ‘Wat bedoelde hij daarmee?’
‘Dat zou ik u niet kennen zeggen. Maar hij heette Handige Dirk, dat weet ik nog.’ De dwerg spreidde zijn handen. ‘Ik ben bang dat ik u niet meer te bieden heb, afgezien van de gebeden van een klein mannetje…’
Briënne deed haar woord gestand en kocht een kom hete krabbenstoofpot voor hem… en ook wat warm, versgebakken brood en een beker wijn. Terwijl hij naast haar stond te eten, overpeinsde ze wat hij haar had verteld. Kan de Kobold zich bij hen hebben gevoegd? Als Tyrion Lannister achter Sansa’s verdwijning stak in plaats van Dontos Hollard, dan was het aannemelijk dat ze over de zee-engte zouden moeten vluchten.
Toen het mannetje zijn kom stoofpot op had, at hij ook de restanten van de hare op. ‘U moet meer eten,’ zei hij. ‘Een vrouw van uw omvang moet op krachten blijven. Het is niet ver naar Maagdenpoel, maar de weg is vandaag de dag vol gevaren.’
Dat weet ik. Ser Cleos Frey had op diezelfde weg de dood gevonden, en zij en ser Jaime waren door de Bloedige Mommers gevangengenomen. Jaime probeerde me te doden, herinnerde ze zich, ook al was hij broodmager en zwak en waren zijn polsen geketend Het had desondanks niet veel gescheeld, maar dat was voordat Zollo zijn hand eraf had gehakt. Zollo, Rorg en Warrewel zouden haar tientallen keren hebben verkracht als ser Jaime niet tegen hen had gezegd dat ze haar gewicht in saffieren waard was.
‘Vrouwe? U kijkt zo treurig. Denkt u aan uw zuster?’ De dwerg gaf haar een klopje op haar hand. ‘De Oude Vrouw zal uw weg naar haar verlichten, wees maar niet bang. De Maagd zal haar veilig bewaren.’
‘Ik mag bidden dat je gelijk hebt.’
‘Dat heb ik.’ Hij boog. ‘Maar nu mot ik weg. Ik heb nog een heel eind voor de boeg als ik naar Koningslanding wil.’
‘Heb je een paard? Een muilezel?’
‘Twee muilezels.’ Het mannetje lachte. ‘Daar, onder aan mijn benen. Zij brengen me waar ik wezen wil.’ Hij boog en waggelde naar de deur, zwaaiend bij iedere stap.
Toen hij weg was, bleef ze aan de tafel zitten achter een beker aangelengde wijn. Briënne dronk niet vaak wijn, maar bij tijd en wijle hielp het om haar maag te kalmeren, had ze gemerkt. En waar wil ik wezen? vroeg ze zich af. In Maagdenpoel, om een man te zoeken die Handige Dirk wordt genoemd in een tent die de Stinkende Gans heet?
De laatste keer dat ze in Maagdenpoel was geweest, was de stad een woestenij, haar heer opgesloten in zijn kasteel, en haar kleine luiden dood, gevlucht of verscholen. Ze herinnerde zich afgebrande huizen en lege straten, ingeslagen of kapotte poorten. Wilde honden slopen achter hun paarden aan terwijl opgezwollen lijken als reusachtige, bleke waterlelies op het oppervlak van de poel ronddobberden waaraan de stad haar naam ontleende. Jaime zong ‘Zes Maagden in een Poel’ en lachte toen ik hem smeekte om stil te zijn. En Randyl Tarling was ook in Maagdenpoel, nog een reden voor haar om die plaats te mijden. Ze zou beter per schip naar Meeuwstede of Withaven kunnen gaan. Maar ik zou allebei kunnen doen. Een bezoekje brengen aan de Stinkende Gans en met die Handige Dirk praten, en dan in Maagdenpoel een schip zien te vinden dat me verder naar het noorden brengt.
De gelagkamer werd leger. Briënne trok een homp brood in tweeën en luisterde naar de gesprekken aan de andere tafels. De meeste daarvan gingen over de dood van heer Tywin Lannister. ‘Vermoord door zijn eigen zoon, zeggen ze,’ zei een man uit het stadje, naar zijn uiterlijk te oordelen een schoenmaker. ‘Die vuile kleine dwerg.’
‘En de koning is nog maar een jongen,’ zei de oudste van de vier septa’s. ‘Wie moet er over ons regeren tot hij meerderjarig is?’
‘Heer Tywins broer,’ zei een wachter. ‘Of anders misschien die heer Tyrel. Of de Koningsmoordenaar.’
‘Die niet,’ verklaarde de waard. ‘Niet die eedbreker.’ Hij spuwde in het vuur. Briënne liet het brood uit haar handen vallen en veegde de kruimels af aan haar hozen. Ze had nu wel genoeg gehoord.
Die nacht droomde ze weer dat ze in Renlings tent was. Alle kaarsen doofden sputterend uit en de kou omringde haar aan alle kanten. Door een groene duisternis heen bewoog iets, iets smerigs en afschuwelijks kwam op haar koning afschieten. Ze wilde hem beschermen, maar haar ledematen waren stijf, versteend van de kou, en alleen al het optillen van haar hand kostte haar meer kracht dan ze bezat. En toen het schaduwzwaard door de groenstalen halsbeschermer heen sneed en het bloed begon te vloeien, zag ze dat de stervende koning uiteindelijk niet Renling was, maar Jaime Lannister. En zij had hem in de steek gelaten.
De zuster van de kapitein trof haar in de gelagkamer aan, waar ze een beker melk met honing, gemengd met drie rauwe eieren zat te drinken. ‘Je hebt fraai werk geleverd,’ zei ze toen de vrouw haar het pas geverfde schild liet zien. Het was meer een plaatje dan een echt wapenschild, en de aanblik ervan voerde haar vele jaren terug naar de koele duisternis van haar vaders wapenzaal. Ze wist nog hoe ze haar vingertoppen over de gebarsten, verschoten verf had laten glijden, over de groene bladeren van de boom en langs de baan van de vallende ster.
Briënne betaalde de zuster van de kapitein anderhalf keer het afgesproken bedrag en zwaaide het schild over een schouder toen ze de herberg verliet, na van de kok eerst wat hard brood, kaas en meel te hebben gekocht. Ze verliet het stadje via de noordpoort, waarna ze langzaam door de velden langs de boerderijen reed waar de strijd het hevigst was geweest, toen de wolven zich op Schemerdel hadden gestort.
Heer Randyl Tarling had Joffry’s leger aangevoerd, bestaand uit westerlingen, stormlanders en ridders uit het Bereik. Degenen van zijn mannen die hier waren omgekomen, waren de stadsmuren binnengedragen om in heldentombes onder de septs van Schemerdel te rusten. De dode noorderlingen, veel talrijker, waren in een gemeenschappelijk graf bij de zee begraven. Op de stenen grafheuvel die hun rustplaats markeerde, hadden de overwinnaars een ruw gehouwen houten bord geplaatst. HIER LIGGEN DE WOLVEN was alles wat erop stond. Briënne bleef naast het bord staan en zegde een stil gebed voor hen op, en voor Catelyn Stark en haar zoon Robb, en ook voor alle mannen die samen met hen de dood hadden gevonden.