De profeet
De Profeet was bezig mensen te verdrinken op Groot Wyk toen hem verteld werd dat de koning dood was.
Het was een naargeestige, kille ochtend, en de zee was even loodkleurig als de lucht. De eerste drie mannen hadden hun leven onbevreesd aan de Verdronken God geofferd, maar de vierde was zwak in het geloof en begon te worstelen toen zijn longen om lucht schreeuwden. Aeron, die tot zijn middel in de branding stond, greep de naakte jongen bij de schouders en duwde diens hoofd weer onder toen hij probeerde naar adem te happen. ‘Houd moed,’ zei hij. ‘Wij zijn afkomstig uit de zee, en tot de zee moeten wij terugkeren. Open je mond en drink met diepe teugen de zegen van god in. Vul je longen met water, opdat je moogt sterven en herboren worden. Verzet is zinloos.’
Of de jongen hoorde hem niet met zijn hoofd onder de golven, of anders had zijn geloof hem volledig verlaten. Hij begon zo wild te schoppen en te spartelen dat Aeron om hulp moest roepen. Vier van zijn verdronken mannen waadden de zee in om de stumper te grijpen en hem onder te houden. ‘Here God die voor ons verdronken zijt,’ bad de priester met een stem, diep als de zee, ‘laat Emmond uw dienaar herboren worden uit de zee, gelijk gij dat waart. Zegen hem met zout, zegen hem met steen, zegen hem met staal.’
Ten slotte was het gebeurd. Er borrelde geen lucht meer uit zijn mond, en alle kracht was uit zijn leden geweken. Met zijn gezicht omlaag in de ondiepe zee dreef Emmond, bleek, koud en vredig.
Op dat moment zag Vochthaar dat drie ruiters zich bij zijn verdronken mannen op het kiezelstrand hadden gevoegd. Hij herkende Rondhout, een oude man met een scherp gesneden gezicht en waterige ogen, wiens beverige stem op dit gedeelte van Groot Wyk iedereen de wet voorschreef. Zijn zoon Steffarion vergezelde hem, samen met een andere jongeling wiens donkerrode, met bont afgezette mantel op de schouder was bevestigd met een sierspeld die de zwart-met-gouden krijgshoorn van de Goedenbroers vertoonde. Een van de zonen van de ouwe Gorold, concludeerde de priester na een enkele blik. Goedenbroers vrouw had na een tiental dochters nog laat in haar leven drie rijzige zonen gebaard, en men zei dat geen mens de ene zoon van de andere kon onderscheiden. Aeron Vochthaar verwaardigde zich niet het te proberen. Of dit nuGraudon, Gormond of Gran was, de priester had geen tijd voor hem.
Hij gromde een nors bevel, en zijn verdronken mannen grepen de dode jongen bij armen en benen om hem tot boven de vloedlijn te dragen. De priester volgde, naakt op een lendendoek van zeehondenvel na. Druipend en met kippenvel over zijn hele lijf liep hij spetterend naar het land, over koud nat zand en door de zee gladgeslepen kiezels. Een van zijn verdronken mannen reikte hem een gewaad van zwaar baai aan, geverfd in vervloeiende kleuren groen, blauw en grijs, de kleuren van de zee en de Verdronken God. Aeron trok het gewaad aan en bond zijn haar los. Zwart en nat was dat haar, en door geen lemmet aangeraakt sinds zijn wederopstanding uit zee. Het hing om zijn schouders als een rafelige mantel van touw en viel tot voorbij zijn middel. Aeron vlocht er strengen zeewier doorheen, en ook door zijn verwarde, ongeknipte baard.
Zijn verdronken mannen vormden een cirkel rond de dode jongen en baden. Norjen bewoog zijn armen heen en weer terwijl Rus over hem heen knielde en op zijn borst drukte, maar ze gingen allemaal opzij voor Aeron. Hij wurmde met zijn vingers de koude lippen van de jongen open en gaf Emmond de levenskus, en nogmaals, en nogmaals, totdat de zee uit zijn mond kwam golven. De jongen begon te hoesten, en spuwde, en zijn ogen gingen knipperend open, van vrees vervuld.
Opnieuw een die weerkeert. Dat was een teken dat de gunst van de Verdronken God op hem rustte, zeiden de mensen. Iedere andere priester verloor zo nu en dan een man, zelfs Tarl de Driewerf-Verdronkene, die eens zo heilig was geacht dat hij werd uitverkoren om een koning te kronen. Maar nimmer Aeron Grauwvreugd. Hij was Vochthaar, die de waterrijke zalen van de god zelf had gezien en was weergekeerd om ervan te vertellen. ‘Sta op,’ zei hij tegen de sputterende jongen terwijl hij hem op zijn naakte rug sloeg. ‘Je bent verdronken en bij ons weergekeerd. Wat dood is kan nooit meer sterven.’
‘Maar herrijst.’ De jongen hoestte hevig, waarbij hij nog meer water uitbraakte. ‘Herrijst.’ Ieder woord werd met pijn betaald, maar zo ging het in de wereld: een man moest vechten om te leven. ‘Herrijst.’ Wankelend stond Emmond op. ‘Harder. En sterker.’
‘Je behoort nu de god toe,’ zei Aeron. De overige verdronken mannen dromden om hem heen en gaven hem ieder een stomp en een kus om hem welkom te heten bij de broederschap. Een hielp hem een baaien gewaad van vervloeiend blauw; groen en grijs aan te trekken. Een ander bood hem een knuppel van drijfhout aan. ‘Je behoort nu aan de zee toe, en dus heeft de zee je bewapend,’ zei Aeron. ‘Wij bidden dat je je knuppel met felheid zult hanteren tegen alle vijanden van onze god.’
Toen pas wendde de priester zich tot de drie ruiters, die vanuit het zadel toekeken. ‘Bent u gekomen om verdronken te worden, heren?’
Rondhout kuchte. ‘Ik ben als jongen verdronken,’ zei hij, ‘en mijn zoon op zijn naamdag.’
Aeron snoof. Dat Steffarion Rondhout kort na zijn geboorte aan de Verdronken God was gegeven, daar twijfelde hij niet aan. Hij wist ook hoe: een snelle onderdompeling in een tobbe zeewater waar het hoofdje van de baby nauwelijks nat van was geworden. Geen wonder dat de ijzergeborenen overwonnen waren, zij die eens plachten te heersen op alle plaatsen waar het geluid van golven te horen was. ‘Dat is geen ware verdrinking,’ zei hij tegen de ruiters. ‘Hij die niet in waarheid sterft kan niet hopen uit de doden op te staan. Waarom bent u gekomen, als het niet is om uw geloof te bewijzen?’
‘Heer Gorolds zoon komt u opzoeken om nieuws te brengen.’ Rondhout wees naar de knaap met de rode mantel.
De jongen leek niet ouder dan zestien. ‘Ja, en wie van de drie ben jij?’ wilde Aeron weten.
‘Gormond. Gormond Goedenbroer, naar het mijn heer behaagt.’
‘Het is de Verdronken God die wij moeten behagen. Ben jij verdronken, Gormond Goedenbroer?’
‘Op mijn naamdag, Vochthaar. Mijn vader heeft mij gezonden om u op te zoeken en u bij hem te brengen. Hij moet u spreken.’
‘Hier sta ik. Laat heer Gorold komen en zich in mijn aanblik verlustigen.’ Aeron nam van Rus een leren zak aan, gevuld met vers zeewater. De priester trok de kurk eruit en nam een slok.
‘Ik moet u naar de burcht brengen,’ drong de jonge Gormond aan, hoog te paard gezeten.
Hij durft niet af te stijgen uit angst dat zijn laarzen nat worden. ‘Ik moet het werk van de god uitvoeren.’ Aeron Grauwvreugd was een profeet. Hij nam het niet als mindere heren aan hem bevelen uitdeelden alsof hij een horige was.
‘Gorold heeft een vogel gekregen,’ zei Rondhout.
‘Een maestersvogel, van Piek,’ bevestigde Gormond.
‘Duistere wieken, duistere woorden. De raven vliegen over zee en steen. Als er berichten zijn die mij aangaan, spreek dan nu.’
‘De berichten die wij brengen zijn slechts voor uw oren bestemd, Vochthaar,’ zei Rondhout. ‘Het betreft geen zaken die ik ten overstaan van deze andere lieden zou bespreken.’
‘Die andere lieden zijn mijn verdronken mannen, dienaren van god, zoals ik. Ik heb geen geheimen voor hen, noch voor onze god, aan wiens heilige zee ik sta.’
De ruiters wisselden een blik. ‘Zeg het hem,’ zei Hondhout, en de jongen in de rode mantel raapte zijn moed bijeen. ‘De koning is dood,’ zei hij plompverloren. Vier woorden maar, en niettemin sidderde de zee zelve toen hij ze uitsprak.
Vier koningen waren er in Westeros, maar toch hoefde Aeron niet te vragen welke er bedoeld werd. Balon Grauwvreugd heerste over de IJzereilanden, en geen ander. De koning is dood Hoe is dat nu mogelijk? Aeron had zijn oudste broer nog geen maan geleden gezien, toen hij was teruggekeerd van zijn rooftocht langs de Steenkust. Tijdens de afwezigheid van de priester was Balons grijze haar half wit geworden en zijn schouders waren dieper gebogen dan toen de langschepen waren uitgevaren. Toch had de koning al met al niet ziek geleken.