Vochthaar keerde zich om. Het was plotseling killer geworden in de zaal. Kraaienoog is een halve wereld ver weg. Balon heeft hem twee jaar geleden heengezonden en gezworen dat het hem zijn leven Zou kosten als hij terugkwam. ‘Vertel,’ zei hij schor.
‘Hij is de dag na de dood van de koning ‘s-Herenpoort binnengekoerst en heeft als oudste broer van Balon het slot en de kroon opgeëist,’ zei Gorold Goedenbroer. ‘Nu stuurt hij raven uit om de kapiteins en de koningen van ieder eiland naar Piek te ontbieden om de knie voor hem te buigen en hem te eren als hun koning.’
‘Nee.’ Aeron Vochthaar woog zijn woorden niet. ‘Slechts een godvruchtig man mag de Zeestenen Zetel bezetten. Kraaienoog aanbidt niets dan zijn eigen trots.’
Jij bent nog onlangs op Piek geweest en hebt de koning gesproken,’ zei Goedenbroer. ‘Heeft Balon iets tegen je gezegd over de opvolging?’
Jawel. Ze hadden elkaar in de Zeetoren gesproken terwijl de wind om de ramen loeide en de golven beneden rusteloos druisten. Balon had wanhopig zijn hoofd geschud toen hij hoorde wat Aeron hem over zijn laatste overgebleven zoon te vertellen had. ‘Ik was er al bang voor. De wolven hebben een zwakkeling van hem gemaakt,’ zei de koning. ‘Ik bid tot god dat ze hem hebben gedood, zodat hij Asha niet in de weg zal staan.’ Op dat punt was Balon blind: hij herkende zichzelf in zijn wilde, koppige dochter en dacht dat zij hem zou kunnen opvolgen. Daarin had hij het mis, en Aeron had getracht hem dat aan zijn verstand te brengen. ‘Geen vrouw zal ooit over de ijzergeborenen heersen, zelfs geen vrouw als Asha,’ hield hij vol, maar Balon kon doof blijven voor dingen die hij niet wenste te horen.
Voordat de priester Gorold Goedenbroer antwoord kon geven, flapte de mond van de maester weer open. ‘De Zeestenen Zetel behoort rechtens aan Theon toe, of aan Asha, als de prins dood is. Aldus luidt de wet.’
‘Een wet van het groene land,’ zei Aeron vol verachting. ‘Wat hebben wij daarmee te maken? Wij zijn ijzergeboren, de zonen van de zee, uitverkorenen van de Verdronken God. Geen vrouw mag over ons heersen, noch een goddeloos man.’
‘En Victarion?’ vroeg Gorold Goedenbroer. ‘Hij heeft de IJzervloot. Zal Victarion aanspraak maken, Vochthaar?’
‘Euron is ouder…’ begon de maester.
Aeron legde hem met een enkele blik het zwijgen op. Zowel in kleine vissersplaatsjes als in grote stenen burchten placht een dergelijke blik van Vochthaar maagden te doen beven en kinderen gillend naar hun moeders te doen rennen, en de slaaf met zijn geketende nek had niet méér nodig om er het zwijgen toe te doen. ‘Euron is ouder,’ zei de priester, ‘maar Victarion is godvruchtiger.’
‘Zal het tot een oorlog tussen hen komen?’ vroeg de maester.
‘IJzergeboren mogen geen ijzergeboren bloed vergieten.’
‘Een vrome wens, Vochthaar,’ zei Goedenbroer, ‘maar je broer denkt er anders over. Hij heeft Sawein Bottelaar laten verdrinken omdat hij zei dat de Zeestenen Zetel rechtens aan Theon toekwam.’
‘Als hij verdronken is, is er geen bloed gevloeid,’ zei Aeron.
De maester en de heer wisselden een blik. ‘Ik moet bericht naar Piek sturen, en snel ook,’ zei Gorold Goedenbroer. ‘Vochthaar, ik heb je raad nodig. Wat wordt het, eerbetoon of verzet?’
Aeron plukte aan zijn baard en dacht na. Ik heb de storm gezien, en zijn naam is Euron Kraaienoog. ‘Stuur voorlopig slechts stilte,’ zei hij tegen de heer. ‘Ik moet hierover bidden.’
‘Bid wat u wilt,’ zei de maester, ‘het verandert niets aan de wet. Theon is de rechtmatige erfgenaam, en daarna Asha.’
‘Stilte!’ brulde Aeron. ‘Te lang hebben de ijzergeborenen geluisterd als jullie maesters met je geketende nekken over de groene landen en hun wetten leuterden. Het is tijd om weer naar de zee te luisteren. Het is tijd om naar de stem van de god te luisteren.’ Zijn eigen stem weerkaatste in die rokerige hal, zo machtig dat noch Gorold Goedenbroer, noch zijn maester het waagden iets terug te zeggen. De Verdronken God is met mij, dacht Aeron. Hij heeft mij de weg gewezen.
Goedenbroer bood hem voor die nacht het comfort van het kasteel aan, maar dat sloeg de priester af. Hij sliep zelden onder een kasteeldak en nooit zo ver van de zee. ‘Comfort zal ik hebben in de waterrijke zalen van de Verdronken God, onder de baren. Wij zijn geboren om te lijden, opdat het leed ons sterk zal maken. Al wat ik nodig heb, is een vers paard om me naar Kiezelheem te brengen.’
Dat verstrekte Goedenbroer met genoegen. Ook stuurde hij zijn zoon Graudon mee om de priester de kortste weg door de heuvels naar zee te wijzen. Het duurde nog een uur tot de dageraad toen ze zich op weg begaven, maar hun rijdieren waren onverschrokken en zeker van tred, en ondanks het donker schoten ze goed op. Aeron sloot zijn ogen en sprak een stil gebed en na een poosje begon hij in het zadel te dommelen.
Het geluid drong zachtjes tot hem door, het krijsen van een roestig scharnier. ‘Urri,’ prevelde hij, en werd vol vrees wakker. Er is hier geen scharnier, geen deur, geen Urri. Een werpbijl had de helft van Urri’s hand afgehouwen toen hij veertien was en de vingerdans danste, toen zijn vader en zijn oudere broers ten strijde waren getrokken. Heer Quellons derde vrouw was een Pijper van Slot Rozemaagd geweest, een meisje met grote, zachte borsten en reebruine ogen. In plaats van Urri’s hand op de Aloude Wijze te genezen, met vuur en zeewater, gaf ze hem aan haar maester van het groene land, die zwoer dat hij de ontbrekende vingers er weer aan kon naaien. Dat deed hij, en later gebruikte hij drankjes en kompressen en kruiden, maar de hand stierf af en Urri kreeg koorts. Tegen de tijd dat de maester zijn arm eraf zaagde was het te laat.
Heer Quellon keerde nimmer van zijn laatste reis terug; in zijn goedertierenheid schonk de Verdronken God hem een dood op zee. Het was heer Balon die terugkwam, met zijn broers Euron en Victarion. Toen Balon hoorde welk lot Urri beschoren was geweest had hij de maester drie vingers afgehakt met een keukenhakmes en zijn vaders Pijper-vrouw gestuurd om ze er weer aan te naaien. Kompressen en drankjes werkten bij de maester net zo goed als ze bij Urrigon hadden gedaan. Hij stierf ijlend van de koorts en heer Quellons derde vrouw volgde kort daarop toen de vroedvrouw een doodgeboren dochter uit haar schoot haalde. Aeron was blij geweest. Het was zijn bijl geweest die Urri’s hand had gekliefd terwijl ze samen de vingerdans dansten, zoals vrienden en broers dat doen.
Als hij dacht aan de jaren die op Urri’s dood volgden, schaamde hij zich nog steeds. Met zestien had hij zichzelf een man genoemd, maar in werkelijkheid was hij een wijnzak op pootjes geweest. Hij zong, hij danste (maar niet de vingerdans, dat nooit meer), hij grapte en kletste en spotte. Hij speelde fluit, hij goochelde, hij reed paard en hij kon meer drinken dan alle Windaschen en Bottelaars en de helft van de Harlangs erbij. De Verdronken God schenkt elke man een gave, zelfs hem; niemand kon langer of verder pissen dan Aeron Grauwvreugd, zoals hij op ieder feest bewees. Eens verwedde hij zijn nieuwe langschip tegen een kudde geiten dat hij een haardvuur met zijn pik alleen kon blussen. Aeron deed zich een jaar lang te goed aan geit en noemde het langschip de Gouden Storm, al dreigde Balon hem van de mast te hangen toen hij hoorde wat voor ram zijn broer van plan was op de voorsteven aan te brengen.
Uiteindelijk leed de Gouden Storm schipbreuk voor de kust van Schooneiland, tijdens de eerste opstand van Balon, doormidden geramd door een torenhoge oorlogsgalei genaamd de Furie toen Stannis Baratheon Victarion in de val liet lopen en de IJzervloot verpletterde’. Maar de god was nog niet klaar met Aeron en spoelde hem aan land. Hij werd door een paar vissers gevangengenomen en in ketenen naar Lannispoort gevoerd, en de rest van de oorlog bracht hij in de ingewanden van de Rots van Casterling door, waar hij bewees dat een kraken verder en langer kan pissen dan een leeuw; een ever of een angsthaas.