Er was maar één verbijsterende slotsom mogelijk: Mesaana verborg zichzelf omdat ze herkend kon worden. Ze moest in de Toren zelf huizen. Oppervlakkig bezien leek dat onmogelijk, maar niets anders kon het verklaren. Als dat zo was, dan was ze een zuster, zeker geen zwoegende en slovende dienstmeid. Maar wie? Zoveel vrouwen waren jarenlang niet in de Toren geweest voor Elaida iedereen had teruggeroepen. Velen hadden geen hartsvriendinnen, sommigen zelfs helemaal niemand. Mesaana moest een van hen zijn. Alviarin had het dolgraag willen weten. Al kon ze er geen gebruik van maken, kennis bleef macht. ‘Dus Elaida heeft een Voorspelling gedaan,’ rinkelde Mesaana en Alviarin besefte geschrokken dat ze het eind van haar relaas had bereikt. Haar knieën deden pijn, maar ze wist wel beter dan zonder toestemming op te staan. Nadenkend tikte een vinger van schaduw tegen zilveren lippen. Had ze ergens een zuster dat gebaar zien maken? ‘Vreemd dat ze tegelijkertijd zo duidelijk en zo verdwaasd kan zijn. Het is altijd een zeldzaam Talent geweest en de meesten die het hadden spraken zodanig dat alleen dichters ze konden begrijpen. Tenminste, totdat het te laat was en het er niet meer toe deed. Dan werd alles opeens duidelijk.’ Alviarin hield haar mond. Geen enkele Uitverkorene wilde een tweegesprek. Ze bevalen of ze eisten. ‘Boeiende Voorspellingen. De opstandelingen breken – als een rottende meloen – was het zo niet?’
‘Ik weet het niet zeker, hoge meesteresse,’ zei ze langzaam – was het zo geweest? – maar Mesaana haalde slechts haar schouders op.
‘Het is of het een of het ander en beide wegen kunnen gebruikt worden.’
‘Ze is gevaarlijk, hoge meesteresse. Haar Talent kan onthullen wat niet onthuld mag worden.’
Een kristallen lachje was het antwoord. ‘Wat dan wel? Jou? Jouw zusters van de Zwarte Ajah? Of denk je misschien mij te beschermen? Je bent soms best een braaf meisje, kind.’ De zilveren stem klonk vermaakt. Alviarin voelde zich vuurrood worden en hoopte dat Mesaana de schaamte zou zien, niet de boosheid. ‘Zeg je me nu dat onze Elaida opgeruimd dient te worden, kind? Nog niet, denk ik. Ze kan nog steeds nuttig zijn. Minstens tot de jonge Altor hier is en hoogstwaarschijnlijk ook daarna nog. Schrijf haar bevelen uit en zorg dat ze worden uitgevoerd. Het is heel vermakelijk naar haar spelletjes te kijken.
Soms, kind, zijn jullie bijna net zo leuk als de ajahs. Zal het haar lukken de koning van Illian en de koningin van Saldea te laten ontvoeren? Dat deden Aes Sedai vroeger, nietwaar? Nu al vele jaren niet meer. Hoeveel wel niet? Tweeduizend jaar? Wie probeert zij op de troon van Cairhien te plaatsen? Zal het aanbod koning in Tyr te worden Hoogheer Darlins afkeer van Aes Sedai overwinnen? Of stikt onze Elaida eerst in haar eigen ergernis? Wat jammer dat ze zich zo verzet tegen het idee van een groter leger. Ik had gedacht dat haar machtswellust daar wel op af zou schieten.’
Het vraaggesprek liep bijna ten einde – het duurde nooit langer dan Alviarin nodig had om verslag uit te brengen en haar opdrachten aan te horen – maar ze had zelf nog een vraag te stellen. ‘De Zwarte Toren, hoge meesteresse.’ Alviarin maakte haar lippen nat. Sinds Ishamael aan haar was verschenen, had ze veel bijgeleerd en één ding, niet het minste, was dat de Uitverkorenen almachtig noch alwetend waren. Ze was verheven omdat Ishamael haar voorgangster had gedood uit woede om zijn ontdekking wat Jarna Malari begonnen was. Het beëindigen ervan had twee jaar geduurd, tot er een andere Amyrlin gestorven was. Ze had zich vaak afgevraagd of Elaida iets met de dood van die ene te maken had, die Sierin Vayu; de Zwarte Ajah was het zeker niet geweest. Jarna had Tamra Ospenya, de Amyrlin Zetel vóór Sierin, als een tros druiven fijn laten knijpen – het had haar, zo bleek, opvallend weinig sap opgeleverd. Ze had het laten lijken of ze in haar slaap was gestorven, maar Alviarin en de andere twaalf zusters van de Grote Raad waren met felle pijnen belaagd voordat ze Ishamael hadden kunnen overtuigen dat zij er niet verantwoordelijk voor waren geweest. De Uitverkorenen waren niet almachtig en wisten niet alles, maar soms wisten ze wat niemand anders wist. Vragen kon echter gevaarlijk zijn. ‘Waarom’ was het gevaarlijkst. De Uitverkorenen wilden nooit naar hun redenen gevraagd worden, ‘Is het veilig om vijftig zusters te sturen om hen aan te vallen, hoge meesteresse?’
Als volle manen glanzende ogen namen haar in stilte op en een koude rilling gleed langs Alviarins ruggengraat. Jarna’s lot flitste door haar heen. Jarna was op het oog een Grijze geweest en had nooit enige belangstelling getoond voor ter’angrealen waarvan het doel onbekend was. Tot de dag dat ze werd gevangen in een ter’angreaal die eeuwenlang onbeproefd was gebleven. Hoe je die in werking kon stellen, was nog steeds een mysterie. Tien dagen lang kon niemand haar bereiken, men kon slechts het gekrijs aanhoren dat aan haar keel werd ontwrongen. De meeste mensen in de Toren dachten dat Jarna een toonbeeld van deugdzaamheid was. Bij het begraven van de resten die gered konden worden, was iedere zuster uit Tar Valon en omstreken aanwezig.
‘Je bent nieuwsgierig, kind,’ zei Mesaana uiteindelijk, in de juiste richting aangewend kan zoiets een gunstige eigenschap zijn, in de verkeerde richting...’ De dreiging hing als een glanzende dolk boven haar. ‘Ik zal het aanwenden zoals u beveelt, hoge meesteresse,’ hijgde Alviarin hees. Haar mond was kurkdroog. ‘Alleen zoals u beveelt.’ Ze zou er echter wel voor zorgen dat er geen Zwarte zusters met Toveine meereisden. Mesaana kwam naar haar toe en hing dreigend over haar heen, zodat ze haar hoofd achterover moest houden om naar dat gezicht van licht en schaduw op te zien. Opeens vroeg ze zich af of de Uitverkorenen haar gedachten konden lezen.
‘Als je mij zou dienen, kind, dan moet je mij dienen en gehoorzamen. Niet Semirhage, niet Demandred. Niet Graendal of iemand anders. Alleen mij. En de Grote Heer, natuurlijk, maar behalve hem alleen mij.’ ik leef om u te dienen, hoge meesteresse.’ Het klonk schor, maar ze slaagde erin het toegevoegde woord te benadrukken.
Heel lang bleven de zilveren ogen strak op haar neerkijken. Ten slotte zei Mesaana: ‘Goed dan, ik zal je iets leren. Maar bedenk wel dat een leerlinge geen lerares is. Ik kies wie wat leert en ik beslis wanneer er gebruik van gemaakt wordt. Als ik merk dat je ook maar iéts doorgeeft, al is het nog zo onbenullig, of als je zonder enige aanwijzing van mij het kleinste golfje ervan gebruikt, maak ik een eind aan je.’ Alviarin slikte en slikte, tot ze weer wat vocht in haar mond had. Er klonk geen boosheid in die klokjesstem, slechts zekerheid. ‘Ik leef om u te dienen, hoge meesteresse. Ik leef om u te gehoorzamen, hoge meesteresse.’ Ze had zojuist iets van de Uitverkorene geleerd waar ze amper voor hoefde te danken. Kennis was macht.
‘Je hebt een beetje kracht, kind. Niet veel, maar genoeg.’
Een weefsel verscheen schijnbaar uit het niets.
‘Dit,’ klokte Mesaana, ‘noemt men een poort.’
Pedron Nial gromde wat terwijl Morgase met een triomfantelijke glimlach een witte steen op het bord plaatste. Slechtere spelers zouden nog een handvol stenen meer plaatsen, maar hij zag evenals zij de onvermijdelijke afloop. Aanvankelijk had de goudblonde vrouw tegenover hem aan het tafeltje gespeeld om te verliezen, het spel zo te spelen dat het voor hem interessant werd, maar binnen de kortste keren had ze geleerd dat zoiets tot de ondergang leidde. Om er maar over te zwijgen dat hij slim genoeg was om door die misleiding heen te zien en het niet toestond. Nu ontvouwde ze al haar kunsten en lukte het haar ongeveer de helft van de spelen te winnen. Een groot aantal jaren had niemand hem zo vaak weten te verslaan.