‘Je wint,’ vertelde hij haar en de koningin van Andor knikte. Nou ja, ze zou wederom koningin zijn, daar zou hij voor zorgen. In haar groene zijde met de hoge kanten kraag tot haar kin zag ze er tot in de puntjes uit als een koningin, ondanks de glans van zweet op haar gladde wangen. Ze leek amper oud genoeg om een dochter van Elaynes leeftijd te hebben, laat staan een zoon als Gawein.
‘U zag niet dat ik de val voorzag, die u vanaf uw eenendertigste steen opzette, heer Nial, en u vatte mijn schijnzet van de drieënveertigste steen op als mijn echte aanval.’ De opwinding fonkelde in haar blauwe ogen. Morgase won graag. Ze hield ervan voor de winst te spelen. Het was natuurlijk allemaal bedoeld om hem milder te stemmen: het spel steen, de beleefdheid. Morgase wist dat ze in feite een gevangene was in de Burcht van het Licht, al was het dan een weelderige gevangenschap. En een geheime. Hij had toegestaan dat de verhalen over haar verblijf zich verspreidden, maar gaf geen verklaring uit. Andor had een te lange geschiedenis van verzet tegen de Kinderen van het Licht. Hij zou pas iets aankondigen als de legioenen naar Andor optrokken, zogenaamd met haar aan het hoofd. Dat besefte Morgase heel goed. Heel waarschijnlijk wist ze ook dat hij haar pogingen om hem milder te stemmen doorzag. Het door haar ondertekende verdrag gaf de Kinderen rechten in Andor die ze, behalve hier in Amadicia, nergens anders bezaten. Hij rekende erop dat ze al plannen smeedde om zijn greep op haar land te verminderen. Hoe zij zijn greep geheel kon verbreken, zodra dat mogelijk was. Ze had alleen getekend omdat hij haar in een hoek had gedreven, maar nu ze in die hoek zat, vocht ze even bekwaam als ze stenen op het bord plaatste. Voor zo’n knappe vrouw was ze heel taai. Nee, ze was taai en dat was dat. Ze gunde zich zeker het plezier in het spel, maar hij kon dat moeilijk afkeuren wanneer het ook hem zoveel plezierige ogenblikken bezorgde.
Indien hij twintig jaar jonger was geweest, zou hij meer op haar echte spelletjes zijn ingegaan. Vele lange jaren als weduwnaar strekten zich nu achter hem uit en de kapiteinheer-gebieder van de Kinderen van het Licht had weinig tijd voor vermaak met vrouwen, weinig tijd voor iets anders dan kapiteinheer-gebieder zijn. Indien hij twintig jaar jonger was geweest – nou goed, vijfentwintig jaar – en zij niet was opgeleid door die feeksen in Tar Valon... Zoiets viel in haar nabijheid gemakkelijk te vergeten. De Witte Toren was een poel van ongerechtigheid en Schaduw, en zij was er behoorlijk mee besmet. Rhadam Asunawa, de Groot-Inquisiteur, zou haar voor die maanden in de Toren zonder enig uitstel hebben veroordeeld en hebben opgehangen als Nial dat had toegestaan. Hij zuchtte bedroefd.
Morgase behield haar zegevierende glimlach, maar haar grote ogen namen hem op met een verstand dat ze niet kon verbergen. Hij schonk haar bokaal en de zijne bij uit de zilveren kan die in een bak koud water stond waarin zojuist nog ijs had gedreven.
‘Mijn heer Nial...’ Het was precies goed: de aarzeling, de slanke hand boven de tafel naar hem uitgestoken, de toegenomen achting in haar woorden. Ze had hem aanvankelijk gewoon Nial genoemd, met meer verachting dan ze bij een dronken stalknecht zou hebben gebezigd. De aarzeling zou precies juist zijn geweest als hij haar ondertussen niet naar waarde had geschat. ‘Mijn heer Nial, u kunt Galad toch wel naar Amador laten halen, zodat ik hem kan spreken. Eén dag is toch wel mogelijk.’
‘Het spijt me,’ antwoordde hij gladjes, ‘dat Galads plicht hem in het noorden vasthoudt. U mag trots op hem zijn. Hij is een van onze beste jonge officieren.’ Haar stiefzoon was een hefboom om druk op haar uit te oefenen en nu kwam hij ver bij haar vandaan het best van pas. De jongeman was een goed officier, misschien wel de beste die zich in Nials tijd bij de Kinderen had aangesloten. Het was niet nodig zijn eed onder druk te zetten door hem te laten weten dat zijn moeder hier was en alleen uit hoffelijkheid ‘gast’ genoemd werd.
Slechts het verstrakken van haar lippen, heel even zichtbaar, verried haar teleurstelling. Het was niet de eerste keer dat ze het verzoek had gedaan en het zou evenmin de laatste zijn. Morgase Trakand gaf zich niet over alleen omdat ze duidelijk verslagen was. ‘Dat neem ik aan, mijn heer Nial,’ zei ze, zo bescheiden dat hij zich bijna in zijn slok wijn verslikte. Onderdanigheid was een nieuwe aanpak, een die ze moeizaam moest hebben geoefend. ‘Het is alleen dat ik als moeder...’
‘Mijn kapiteinheer-gebieder?’ Een lage, schallende stem onderbrak haar. ‘Ik vrees dat ik belangrijk nieuws heb dat niet kan wachten, mijn heer.’ In de deuropening stond de lange, rijzige gestalte van Abdel Omerna in de wit met gouden tuniek van een kapiteinheer van de Kinderen van het Licht. Zijn koene gezicht was omgeven door witte lokken bij de slapen, de donkere ogen stonden diep en nadenkend. Van top tot teen zag hij er onbevreesd uit, een leider. En een dwaas, al was dat bij de eerste aanblik niet meteen duidelijk.
Morgase kromp wat ineen bij het zien van Omerna. De beweging was zo klein dat de meeste mannen het niet gemerkt zouden hebben. Net als ieder ander meende ze dat hij de verspiedermeester van de Kinderen was, een man die net zo gevreesd diende te worden als Asunawa, mogelijk meer. Omerna zelf wist niet eens dat hij als dekmantel diende om de echte verspiedermeester, die alleen Nial bekend was, uit het zicht te houden. Sebban Balwer, de uitgedroogde, magere lat die op het oog Nials schrijver was. Maar ook al was hij een dekmantel, zo af en toe kreeg Omerna iets goeds in handen. Hoogst zelden zelfs iets waardevols. Nial twijfelde niet aan wat de man had gebracht. Alleen Rhand Altor aan de stadspoort had hem op deze manier kunnen doen binnenvallen. Het Licht mocht geven dat het slechts de waanzin van een tapijthandelaar was.
‘Ik ben bang dat we voor deze ochtend ons spel moeten beëindigen,’ zei Nial terwijl hij opstond. Tegelijk maakte hij een lichte buiging die Morgase erkende met een knikje.
‘Misschien tot vanavond?’ Nog steeds had haar stem die bijna gehoorzame toon. ‘Als u tenminste uw tafel met mij wilt delen?’
Natuurlijk aanvaardde Nial de uitnodiging. Hij wist niet waar ze met deze nieuwe aanpak op aanstuurde – hij nam aan dat het iets subtielers was dan het leek – maar het zou vermakelijk zijn dat te ontdekken. De vrouw zat vol verrassingen. Het was jammer dat ze door de feeksen besmet was.
Omerna liep verder door tot aan de grote gouden zonnekrans die in de vloer was ingelegd en in de loop der eeuwen door vele voeten en knieën was versleten. Afgezien van deze zon was het een eenvoudige ruimte en de veroverde vlaggen en banieren aan de hoge muren waren door de tijd sleets en grauw geworden. Omerna zag haar om zich heen schuiven zonder dat ze echt erkende dat hij er was en nadat de deur achter haar dichtviel, zei hij: ‘Ik heb Elayne of Gawein nog niet gevonden, mijn heer.’
‘Is dat je belangrijke nieuws?’ wilde Nial vol ergernis weten. Balwer had doorgegeven dat Morgases dochter in Ebo Dar was, nog steeds tot aan haar nek tussen de feeksen. Opdrachten die haar betroffen, waren reeds naar Jaichim Carridin gezonden. Haar andere zoon hing blijkbaar ook nog rond bij de feeksen in Tar Valon, waar zelfs Balwer weinig ogen-en-oren bezat. Nial nam een lange teug van zijn koude wijn. Zijn botten voelden de laatste tijd oud aan, bros en koud, maar die Schaduwvervloekte hitte liet zijn huid ontzettend zweten en zijn mond was droog.
Omerna schrok op. ‘Eh... nee, mijn heer.’ Hij tastte rond in een zak van zijn witte onderjas en trok een ivoren buisje te voorschijn met drie rode streepjes over de lengte. ‘U wilde dit hebben zodra de duif...’ Hij zweeg toen Nial het weggriste. Hier had hij op gewacht en dit was de reden dat er nog geen legioen naar Andor onderweg was met Morgase aan het hoofd, al had zij niet het bevel. Als het slechts Varadins waanzin bevatte, het gezever van een man die van zijn stuk was geraakt doordat hij Tarabon in wetteloosheid zag storten, zou Andor moeten wachten. Andor en misschien nog meer.
‘Ik... ik heb een bevestiging dat de Witte Toren echt is gebroken,’ vervolgde Omerna. ‘De... de Zwarte Ajah heeft Tar Valon in handen.’ Geen wonder dat hij zenuwachtig klonk, het waren Lichtschennende woorden. Er bestond geen Zwarte Ajah, alle feeksen waren Duistervrienden.