‘Canvele is het met mij eens, Asunawa.’ Dat was de man sinds de dageraad, nadat het tot hem was doorgedrongen dat het halve legioen van Valda zich in de Burcht bevond. Canvele was geen dwaas. ‘De vraag is niet of ik bij zonsondergang kapiteinheer-gebieder zal zijn, maar wie de Hand van het Licht zal leiden bij het graven naar de waarheid.’
Asunawa was geen lafaard en net als Canvele geen dwaas. Hij kromp niet ineen en eiste niet van Valda te horen hoe hij dat meende klaar te spelen. ‘Ik begrijp het,’ zei hij even later, en vervolgens zacht: ‘Ben je van plan de wet geheel te minachten, mijn zoon?’
Valda moest bijna lachen. ‘Je mag Morgase vragen stellen, maar ze wordt niet verhoord. Je kunt dat pas doen wanneer ik met haar klaar ben.’ Al zou het enige tijd kosten om iemand te vinden die haar op de Leeuwentroon kon vervangen, iemand die de juiste banden met de Kinderen begreep, zoals koning Ailron in dit land. Zoiets gebeurde niet van de ene dag op de andere.
Misschien begreep Asunawa dat en misschien ook niet. Hij wilde wat zeggen, maar in de deuropening snakte iemand naar adem. Nials schrijver met het zuinige gezicht stond daar, zijn mond stevig dichtgeklemd. Zijn knobbelige oogjes probeerden alles tegelijk te zien, behalve de lijken die plat op de vloer lagen.
‘Een droeve dag, meester Balwer,’ zei Asunawa zangerig, zijn stem als treurend ijzer. ‘De verrader Omerna heeft onze kapiteinheer-gebieder Pedron Nial omgebracht. Moge het Licht Nials ziel verlichten.’ Hij liep niet op de waarheid vooruit: de borst van Nial bewoog niet meer en hem vermoorden was verraad. ‘Kapiteinheer Valda kwam te laat om hem te redden, maar hij heeft Omerna de volledige boete voor zijn misdaad doen ondergaan.’ Balwer schrok op en wreef zijn droge handen over elkaar.
De vogelachtige kerel bezorgde Valda de kriebels. ‘Nu je toch hier bent, Balwer, kun je je net zo goed nuttig maken.’ Hij had een hekel aan nutteloze mensen en die pennenlikker was wel het toppunt van nutteloosheid. ‘Breng dit nieuws naar iedere kapiteinheer in de Burcht. Vertel dat de kapiteinheer-gebieder vermoord is en dat ik een oproep doe voor een bijeenkomst van de Raad der Gezalfden.’ Zijn eerste daad als kapiteinheer-gebieder zou zijn dat uitgedroogde ventje de burcht uit te schoppen. Hem zo hard weg te trappen dat hij bleef stuiteren. Daarna zou hij een schrijver kiezen die hem niet ergerde. ‘Of Omerna door de feeksen of de Profeet is omgekocht, weet ik niet maar ik ben van plan ervoor te zorgen dat Pedron Nial zal worden gewroken.’
‘Ik zal doen wat u zegt, mijn heer.’ Balwers stem klonk droog en kleintjes. ‘Het zal gebeuren zoals u zegt.’ Blijkbaar was hij nu eindelijk in staat naar Nials lijk te kijken. Terwijl hij met trillende en bevende buigingen naar buiten liep, keek hij amper naar iets anders.
‘Het ziet er dus toch naar uit dat jij onze kapiteinheer-gebieder zult zijn,’ merkte Asunawa op na Balwers vertrek.
‘Blijkbaar,’ antwoordde Valda droog. Een strookje papier lag vlak naast Nials uitgestrekte hand, het soort dat gebruikt werd voor postduif berichten. Valda bukte zich en pakte het op, waarna hij walgend zuchtte. Het had in een plas wijn gelegen. Wat er ook op geschreven was geweest, was verloren gegaan; de inkt was helemaal uitgelopen.
‘En de Hand krijgt Morgase wanneer je met haar klaar bent.’ Er klonk niets vragends in Asunawa’s woorden.
‘Ik zal haar zelf aan je overhandigen.’ Misschien was het mogelijk dat er iets kleins werd geregeld om Asunawa’s trek een poosje te stillen. Wellicht zou dat er ook voor zorgen dat Morgase beminnelijk bleef. Valda liet het smerige papiertje op Nials lijk vallen. De oude wolf had uiteindelijk zijn slimheid en onverschrokkenheid verloren en nu was het Emon Valda’s taak de feeksen en hun valse Draak te onderwerpen.
Plat op zijn buik op een heuvel keek Gawein onder de middagzon naar de ramp in de verte. Dumais Bron lag nu vele spannen naar het zuiden over rollende lage heuvels, maar nog steeds kon hij de rook van de brandende wagens zien. Wat daar was gebeurd nadat hij de rest van de Jongelingen voor de uitbraak had kunnen verzamelen, wist hij niet. Altor leek alles goed in de hand te hebben, Altor en die zwart gejaste mannen die blijkbaar konden geleiden en zowel de Aes Sedai als de Aiel hadden bedwongen. Het besef dat de zusters op de vlucht sloegen, had hem duidelijk gemaakt dat het tijd was om te vertrekken.
Hij had Altor graag willen doden. Voor zijn moeder, die door toedoen van die man was gestorven. Egwene ontkende het, maar zij had geen bewijs. Voor zijn zuster. Als Min de waarheid had gesproken... Hij had haar moeten dwingen samen met hem het kamp te verlaten, al had ze iets anders gewild. Te veel dingen had hij vandaag anders moeten doen. Als Min gelijk had en Elayne van Altor hield, dan was dat verschrikkelijke lot al reden genoeg om hem te doden. Misschien hadden de Aiel dat voor hem opgeknapt, maar hij betwijfelde het.
Zuur lachend hief hij de buis van zijn kijkglas op. Een van de gouden banden toonde een inschrift: ‘Van Morgase, koningin van Andor, voor haar geliefde zoon Gawein. Moge hij een levend zwaard zijn voor zijn zuster en Andor.’ Bittere woorden nu.
Afgezien van het uitgedroogde gras en verspreide groepjes bomen viel er weinig te zien. Nog steeds wervelden windvlagen stofwolken op. Zo nu en dan was er wat beweging in een diepte tussen lage heuvelruggen waaruit bleek dat er mensen voorbijtrokken. Hij wist wel zeker dat het Aiel waren. Ze gingen te goed in het land op om Jongelingen in groene jassen te zijn. Het licht geve dat er meer waren ontkomen, dan hij mee had kunnen voeren.
Hij was een dwaas. Hij had Altor moeten doden, hij moest hem doden. Maar hij kon het niet. Niet omdat de man de Herrezen Draak was, maar omdat hij Egwene had beloofd zijn hand niet tegen Altor op te heffen. Ze was als een gewone Aanvaarde uit Cairhien verdwenen en had Gawein slechts een briefje gestuurd, dat hij had gelezen en herlezen tot het papier bij de vouwen helemaal stuk was. Het zou hem niet verbazen als hij had vernomen dat ze was vertrokken om Altor op de een of andere manier te helpen. Hij kon zijn woord niet breken, laat staan zijn woord aan de vrouw die hij liefhad. Nooit wilde hij een belofte aan haar breken, wat het hem ook mocht kosten. Hij hoopte dat ze het vergelijk zou slikken dat hij met zijn eer had gesloten. Hij had zijn hand niet geheven om de man kwaad te doen, maar ook niets gedaan om hem te helpen. Het Licht mocht geven dat ze dat nooit van hem zou vergen. Men zei dat liefde de hersens van een man verwarde en hij was er het bewijs van.
Toen hield hij het kijkglas haastig tegen zijn oog. Een vrouw op een groot zwart paard galoppeerde de open plek op. Hij kon haar gezicht niet onderscheiden, maar geen enkele dienstmeid zou kleding dragen waarvan de rok voor het rijden in tweeën was verdeeld. Er was dus minstens één Aes Sedai ontsnapt. Als er zusters levend uit de val waren gekomen, dan misschien ook meer Jongelingen. Met wat geluk kon hij ze vinden voor ze in kleine groepjes door de Aiel werden omgebracht. Eerst echter deze zuster, al ging hij liever zonder haar verder. Haar hier in de steek laten, misschien voor een pijl die ze nooit zag aankomen, was geen keus die hij wilde maken. Hij wilde al opstaan en naar haar zwaaien, toen het paard struikelend neerstortte, waardoor zij over het hoofd werd geslingerd.
Hij vloekte en nog eens, nadat hij door het kijkglas een pijl in de zwarte paardenflank zag. Haastig zocht hij de heuvel af en verbeet een derde vloek. Ruim twintig gesluierde Aiel stonden op de heuveltop naar paard en ruiter onder hen te kijken, minder dan honderd stappen van de Aes Sedai vandaan. Snel keek hij om. De zuster kwam wankelend overeind. Als ze haar verstand erbij hield en de Kracht gebruikte, was er geen enkele kans dat die paar Aiel haar iets konden aandoen. Zeker niet als ze achter haar gevallen paard bescherming zocht tegen mogelijke pijlen. Desondanks zou hij zich beter voelen wanneer hij haar daar vandaan had gehaald. Hij schoof plat op de grond over de top weg, zodat er minder kans bestond dat de Aiel hem zagen, en gleed aan de andere kant omlaag tot hij kon staan.