Выбрать главу

Hij had vijfhonderdeenentachtig Jongelingen naar het zuiden gevoerd, bijna iedereen die geoefend genoeg was om Tar Valon te verlaten, maar in het dal wachtten er minder dan tweehonderd. Voor de ramp bij Dumais Bron was hij er zeker van geweest dat er plannetjes waren gesmeed om te zorgen dat hij en de Jongelingen stierven voor ze in de Witte Toren terugkeerden. Hij wist niet waarom en ook niet of dat plan van Elaida of Galina stamde, maar het was behoorlijk geslaagd, hoewel anders dan gepland. Eigenlijk was het geen wonder dat hij liever zonder Aes Sedai doorreed als hij een keus had.

Hij bleef naast een grote grijze ruin met een jonge ruiter staan. Jong, zoals alle Jongelingen inderdaad ook waren. Velen hoefden zich nog niet elke dag te scheren en een enkeling moest na een paar dagen zelfs net doen alsof het nodig was, maar Jisao droeg de zilveren toren op zijn kraag. Die gaf aan dat hij een veteraan was van de strijd bij het afzetten van Siuan Sanche en de littekens onder zijn kleren bewezen de gevechten daarna. Hij was een van de mannen die bijna elke ochtend het scheermes mocht vergeten. Zijn donkere ogen hoorden echter bij een dertig jaar oudere man. Gawein vroeg zich af hoe zijn eigen ogen eruitzagen.

‘Jisao, we moeten een Aes Sedai uit...’

Het honderdtal Aiel dat over de lage heuvelrug in het westen kwam aandraven, veerde verrast op bij het zien van de Jongelingen in de diepte, maar noch hun verbazing noch het grotere aantal Jongelingen hield hen tegen. In een flits sluierden ze zich en stortten zich de helling af, met de speren naar de paarden en ruiters stekend, waarbij ze in paren streden. Wellicht wisten de Aiel hoe ze ruiters moesten bestrijden, maar de Jongelingen hadden zojuist nog een woeste les gekregen in de veldslag tegen de Aiel en traag lerende mannen leefden niet lang in de gelederen. Sommigen hadden smalle lansen die eindigden in anderhalve voet staal, met een dwarsstang om te voorkomen dat de punt te diep doordrong. Allen waren met het zwaard bijna even goed als een zwaardmeester. Ze vochten in twee- of drietallen, elk bewaakte de rug van een ander. Ze hielden hun strijdrossen in beweging, zodat de Aiel de pezen niet door konden snijden. Alleen de snelste Aiel slaagde erin door te dringen binnen die kringen van flitsend staal. De krijgsrossen waren op zichzelf al wapens. Ze spleten schedels met hun hoeven, grepen mannen met hun tanden en schudden hen heen en weer als honden die met ratten speelden, waarbij hun kaken een half gezicht konden wegscheuren. De paarden gilden tijdens hun gevecht en mannen kreunden van inspanning, schreeuwden in de koorts die ze in de strijd overvalt; een koorts die bewees dat ze nog in leven waren en het zouden overleven voor een volgende zonsopgang, al moesten ze tot hun middel door het bloed waden. Ze schreeuwden bij het doden, schreeuwden als ze gedood werden – er leek weinig verschil tussen te bestaan.

Maar Gawein had weinig tijd om toe te zien of te luisteren. Als enige Jongeling te voet trok hij de aandacht. Drie mannen in cadin’sor ontweken de ruiters en snelden met de speren in de aanslag op hem af. Misschien dachten ze dat hij een gemakkelijke prooi was met drie tegen een. Hij toonde hun ongelijk aan. Zijn zwaard vloog soepel uit de schede, even vloeiend als hij overstapte van De valk stoot neer naar Wingerd omhelst de eik en naar Opkomende maart boven de meren. Driemaal voelde hij een schok in zijn pols toen de kling vlees trof en vrij snel lagen er drie gesluierde Aielmannen op de grond. Twee bewogen nog zwakjes maar ze waren evenzeer buiten gevecht gesteld als de derde. De volgende die op hem afkwam, was van een heel ander slag.

Een magere kerel, een hand groter dan Gawein, die bewoog als een slang. Zijn speer flitste heen en weer, terwijl zijn schild steeds draaide om schuin de zwaardslagen op te vangen met een kracht die Gawein tot in zijn schouders voelde. De Dans van de woudfazant werd Vouwen van de lucht, wat overging in Hoveling sluit de waaier. De Aielman ving iedere slag op en weerde een jaap in zijn ribben af, terwijl Gawein een snee in zijn dij kreeg. Slechts zijn snelle draai voorkwam dat de speer er dwars doorheen werd gestoken.

Ze draaiden om elkaar heen, alles negerend wat verder gebeurde. Bloed stroomde langs Gaweins been. De Aiel maakte een schijnbeweging, hoopte hem uit zijn evenwicht te brengen, en maakte er nog een. Gawein ging van de ene zwaardhouding over in de volgende, het zwaard nu eens hoog en dan weer laag houdend in de hoop dat een van die halve speersteken net wat te ver zou zijn.

Uiteindelijk besloot het toeval. De Aielman struikelde opeens en Gawein joeg het zwaard door zijn hart en zag pas daarna het paard dat tegen de rug van de man was gestoten.

Vroeger zou hij spijt hebben gevoeld. Hij was opgegroeid met het geloof dat in de strijd een tweegevecht eervol en eerlijk uitgevochten diende te worden. Ruim een halfjaar van strijd en schermutselingen hadden hem wijzer gemaakt. Hij zette een voet op de borst van de Aiel en trok zijn wapen los. Niet hoffelijk, wel snel; in de strijd betekende traagheid vaak de dood.

Pas toen zijn zwaard los was, merkte hij dat zijn haast onnodig was geweest. Overal lagen mannen op de grond, Jongelingen en Aiel, sommigen kreunend, anderen stil, en de rest van de Aiel stroomde naar het oosten weg, achtervolgd door een twintigtal Jongelingen waarvan enkelen beter moesten weten. ‘Terug!’ schreeuwde hij. Als die stommelingen zich van hen lieten scheiden, zouden de Aiel hen tot hondenvoer vermalen. ‘Geen achtervolging! Blijf staan, zei ik! Staan, bloedvuur!’ De Jongelingen hielden aarzelend hun paarden in.

Jisao trok zijn ruin rond. ‘Ze dachten hun bestemming te bereiken door dwars door ons heen te banen, mijn heer.’ Zijn zwaard droop over zowat de halve lengte van het bloed.

Gawein greep de teugels van zijn eigen voshengst, zwaaide zich in het zadel en gunde zich geen tijd zijn wapen schoon te maken of terug in de schede te steken. Er was geen tijd om te zien wie dood was en wie misschien het leven behield. ‘Vergeet ze. Die Aes Sedai wacht op ons. Hal, hou je vijfhand hier om de gewonden te verzorgen. En kijk uit voor die Aiel. Dat ze liggen te sterven wil nog niet zeggen dat ze ophouden met vechten. De rest volgt mij.’ Hal gaf een groet met zijn zwaard, maar Gawein spoorde zijn paard reeds aan. De schermutseling had niet lang geduurd maar toch nog te lang. Bij het bereiken van de heuveltop zag Gawein slechts het dode paard en een leeggeschudde zadeltas. Rondturend door zijn kijkglas zag hij geen spoortje van de zuster, noch van de Aiel of iets levends. Alleen het door de wind opwervelende stof bewoog en een gewaad op de grond bij het paard. De vrouw moest heel hard hebben gelopen om zo snel volledig uit het zicht te verdwijnen.

‘Zelfs hollend kan ze nooit zo ver zijn,’ bedacht Jisao. ‘We kunnen haar vinden als we uitwaaieren.’

‘We gaan haar zoeken na de verzorging van de gewonden,’ antwoordde Gawein streng. Hij was niet van plan zijn mannen op te delen, terwijl die Aiel overal rondzwierven. Het was nog maar een paar uur tot zonsondergang en hij wilde een goed opgezet kamp op hoog gelegen terrein opslaan. Het zou wellicht wel goed zijn als het hem lukte een of twee Aes Sedai terug te vinden. Iemand moest deze ramp aan Elaida melden en hij had liever dat een Aes Sedai haar gramschap moest ondergaan dan hijzelf.

Zuchtend wendde hij zijn vos en reed weer omlaag om te zien wat de rekening van de slachter ditmaal was geweest. Dat was zijn eerste echte krijgsles geweest. Je moest altijd de slachter betalen. Hij had het gevoel dat er weldra hogere rekeningen zouden komen. De wereld zou Dumais Bron vergeten door wat de toekomst brengen zou.

1

Hoog Gesselein

Het Rad des Tijds draait rond en rond. Eeuwen komen en gaan en laten herinneringen achter die sagen worden. Dan vervagen de sagen tot mythen, tot ook die allang zijn vergeten bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een Eeuw – door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog zal komen, een Eeuw die reeds lang voorbij is – stak een wind op boven het grote woud dat het Breemwoud heet. De wind was niet het begin. Er is begin noch einde aan de wenteling van het Rad des Tijds. Maar het was een begin.