Выбрать главу

‘Ik heb het ding gezien,’ snauwde hij, ‘Elayne zag het, Reanne en de Wijzevrouwen zagen het. Vraag het hun maar!’

Reanne en de vijf Wijzevrouwen die het hadden overleefd, stonden bijeen aan één kant van het vertrek, als een toom kippen in een hoekje. Ze krompen allemaal ineen uit angst voor die vragen, behalve Sumeko, die haar duimen in de lange rode doek om haar middel had gestoken. De gezette vrouw bleef fronsend naar de Aes Sedai kijken, schudde vervolgens haar hoofd, fronste opnieuw en schudde weer haar hoofd. Nynaeve had heel lang onder vier ogen met haar gepraat in de kajuit van de boot waarin ze terugvoeren en Mart meende dat het gesprek iets met haar nieuw aangenomen houding te maken had. Hij had meermalen de woorden Aes Sedai opgevangen, al had hij niet geprobeerd hen af te luisteren. De anderen leken zich af te vragen of ze moesten aanbieden om thee te serveren. Alleen Sumeko had de indruk gewekt het aanbod van een stoel te overwegen. Sibelle, druk met haar broodmagere armen gebarend, was bijna flauwgevallen bij het idee alleen al.

‘Niemand trekt de woorden van Elayne Aes Sedai in twijfel, meester Cauton,’ zei Renaile din Calon Blauwster met een koele lage stem. Ze was een waardige vrouw, gekleed in een kleur zijde die paste bij de roodgele vloertegels, met tien dikke gouden ringen in haar beide oorlelletjes, in elk oor met een gouden kettinkje verbonden, en half weggestopt onder de smalle witte lokken in haar sluike, zwarte haar. Al was ze niet aan hem voorgesteld, volgens de oude herinneringen die zich tussen die van hemzelf bevonden, betekenden die ringen dat ze de windvindster van de Vrouwe der Schepen was. De muntjes die dicht op elkaar aan het fijnere kettinkje hingen dat naar haar neusring liep, zeiden hem onder andere uit welke clan ze kwam. Evenals de tatoeages op haar slanke donkere handen. ‘Waar wij vraagtekens bij zetten is dat gevaar,’ vervolgde ze. ‘We houden er niet van zonder goede reden het water te verlaten.’

Bijna twintig vrouwen van het Zeevolk stonden bijeen achter Renailes stoel; een fleurige baaierd van zijde, oorringen en penningen die voor het grootste deel aan kettinkjes hingen. Het eerste vreemde dat hij had opgemerkt, was hun houding tegenover de Aes Sedai. Ze waren ogenschijnlijk volmaakt eerbiedig, maar nooit eerder had hij mensen gezien die zelfvoldaan naar Aes Sedai keken. Het tweede vreemde kwam uit de herinneringen van die andere mannen. Hij wist door hen niet veel van het Zeevolk, maar wel voldoende. Iedere Atha’an Miere, man of vrouw, begon als laagste scheepsmaat, en het maakte niet uit of ze voorbestemd waren om op een dag Meester der Klingen of zelfs Vrouwe der Schepen te worden. Bij elke stap ertussen stelde het Zeevolk prijs op zoveel rang en stand, dat iedere koning of Aes Sedai er een sloddervos bij leek. De vrouwen achter haar waren naar alle maatstaven een merkwaardig stel. Aan hun penningen te zien stonden daar windvindsters van Golfvrouwes vlak naast windvindsters van scheerders. Twee van de vrouwen achter Renaile droegen lichte hemden van eenvoudige wol op donker glimmende scheepsmaatbroeken, en hadden een eenvoudig smal ringetje in het linkeroor. De tweede en derde ring in het rechteroor gaven aan dat ze werden opgeleid tot windvindsters. Ze dienden er nog twee te verdienen, en bovendien de neusring. Ze zouden nog een hele tijd worden opgeroepen om het zeil te hijsen wanneer de dekmeester ze nodig had, en de kat voelen als ze niet snel genoeg reageerden. Al zijn herinneringen zeiden dat deze twee niet in deze groep thuishoorden; gewoonlijk zou de windvindster van de Vrouwe der Schepen ze niet eens aanspreken.

‘Zoals ik al opmerkte, Renaile,’ zei Merilille ijzig neerbuigend. Ze had die zelfvoldane blikken zeker opgemerkt. Ze schonk hem weer alle aandacht en haar toon veranderde niet. ‘Word niet kribbig, baas Cauton. We zijn bereid naar rede te luisteren. Als u daar tenminste over beschikt.’

Mart schraapte al zijn geduld bijeen en hoopte dat het voldoende was. Misschien als hij zowel zijn handen en voeten gebruikte. ‘De gholams werden geschapen tijdens de Oorlog van de Kracht, in de Eeuw der Legenden,’ begon hij bij het begin. Bijna bij het begin van wat Birgitte hem verteld had. Hij draaide zich om en nam al pratend elke groep vrouwen op. Bloedvuur, hij ging één zo’n stel niet het idee geven dat ze belangrijker waren dan de anderen. Of dat hij aan het smeken was. Vooral omdat hij dat eigenlijk aan het doen was. ‘Ze werden gemaakt om Aes Sedai te vermoorden. Ze hadden geen enkel ander doel dan het doden van geleiders en geleidsters. De Ene Kracht zal je niet helpen, want de Kracht kan een gholam niet raken. Feitelijk kunnen ze je vermogen tot geleiden voelen als ze minder dan... zo’n vijftig stap van je af staan. Ze kunnen ook voelen of je die aanleg hebt. Je herkent een gholam pas wanneer het te laat is. Ze zien er vanbuiten net zo uit als ieder ander. Vanbinnen... Gholams hebben geen botten. Ze kunnen onder een deur door vloeien. En ze zijn sterk genoeg om met één hand een deur uit stalen scharnieren te rukken.’ Of een keel open te rijten. Licht, hij had Nalesean in bed moeten laten.

Hij onderdrukte een huivering en zette door. De vrouwen, allemaal, keken hem aan en leken niet eens met hun ogen te knipperen. Hij gunde het die vrouwen niet hem te zien rillen. ‘Er werden maar zes gholams gemaakt. Drie mannelijke en drie vrouwelijke. Tenminste, zo zien ze eruit. Blijkbaar voelden zelfs de Verzakers zich door hen verontrust. Of misschien besloten ze dat zes meer dan voldoende was. Hoe dan ook, we weten dat er een in Ebo Dar is, die waarschijnlijk sinds het Breken in een stasiskist in leven is gehouden. We weten niet of er nog meer in die doos zijn gestopt, maar een is al meer dan genoeg. Wie hem ook heeft gestuurd – en het moet een Verzaker zijn geweest – hij wist ons te volgen, de rivier over. Hij moet op de Schaal der Winden zijn afgestuurd en, gezien wat hij tegen me zei, ook om Nynaeve of Elayne te doden, misschien wel allebei.’ Hij gunde hun een snelle blik, kalmerend en medelevend. Niemand zou zich goed voelen in de wetenschap dat zoiets achter hen aan zat. Bij wijze van antwoord ontving hij van Elayne een verwonderde frons, een miniem rimpeltje in haar voorhoofd, en van Nynaeve een ongeduldig gebaartje om door te gaan.

‘Om verder te gaan,’ zei hij terwijl hij het tweetal woest aankeek. Het was heel moeilijk niet te zuchten als je met vrouwen te maken had. ‘Wie die gholam ook heeft gezonden weet nu dat de Schaal hier in het Tarasin-paleis is. Als hij of zij de gholam hierheen stuurt, zullen sommige van jullie sterven. Misschien wel velen. Ik kan jullie niet allemaal tegelijk beschermen. Misschien krijgt hij daarbij ook de Schaal der Winden te pakken, en dan hebben we bovendien nog te maken met Falion Bhoda. Er is weinig kans op dat ze alleen is, zelfs nu Ispan gevangenzit, dus dar betekent dat we ons eveneens zorgen moeten maken over de Zwarte Ajah. Voor het geval Verzakers en gholams nog niet genoeg voor jullie zijn.’ Reanne en de Wijzevrouwen richtten zich nog verontwaardigder op dan Merilille en haar vriendinnen bij het noemen van de Zwarte Ajah. De Aes Sedai verstijfden, schikten hun rokken en leken bereid op hoge benen en met opgestoken stekels naar buiten te schrijden. Doordrukken, iets anders kon hij niet doen. ‘Goed. Begrijpen jullie nu waarom jullie allemaal het paleis moeten verlaten en de Schaal ergens heenbrengen waar de gholam niets van weet? Een plek die de Zwarte Ajah niet kent? Begrijpen jullie nu waarom het meteen moet gebeuren?’

Renailes gesnuif had ganzen in de kamer ernaast kunnen laten schrikken. ‘Je herhaalt jezelf, meester Cauton. Merilille Sedai zegt dat ze nog nooit van een gholam heeft gehoord. Elayne Sedai zegt dat er een vreemde man was, een wezen, maar weinig meer. Wat is dat... een stasiskist? Dat heb je niet uitgelegd. Hoe weet je wat je beweert te weten? Waarom zouden we nog verder van het water weggaan dan we nu al zijn, op grond van het woord van een man die sprookjes schept uit lucht?’

Mart keek naar Nynaeve en Elayne, zij het met weinig hoop. Deden ze nou hun mond maar eens open, dan had dit allang afgelopen kunnen zijn. Ze keken echter strak naar hem terug en oefenden het uitdrukkingsloze masker van een Aes Sedai tot hun kaken ervan moesten kraken. Hij begreep hun zwijgen niet. Een tot op het bot afgekloven relaas van de gebeurtenissen in de Rahad was het enige geweest dat ze hadden verstrekt en hij wilde wedden dat ze de Zwarte Ajah niet eens zouden hebben genoemd, als ze op een andere manier hadden kunnen uitleggen hoe ze in het paleis konden verschijnen met een gebonden en afgeschermde Aes Sedai. Ispan werd in een ander deel van het paleis vastgehouden en haar aanwezigheid was slechts bij een handvol mensen bekend. Nynaeve had een of ander drankje door Ispans keel gewurgd, een smerig stinkend kruidenmengsel, waardoor de vrouw haar uitpuilende ogen had neergeslagen en meteen erna was gaan giechelen en wankelen. Ze zat nu in een kamer vol vrouwen van die Naaikrans die haar met tegenzin maar met grote toewijding bewaakten. Nynaeve had hun goed duidelijk gemaakt dat, als zij Ispan lieten ontsnappen, ze maar beter meteen mee konden vluchten voor ze in Nynaeves handen vielen.