‘Mijn heer,’ zei Lopin treurig. Hij was een donkere kalende man, nog dikker dan Sumeko. Zijn zwarte Tyreense burgerjas zat strak om z’n middel en liep naar beneden uit, net als die van Juilin, maar bij hem zat de jas wel erg strak. Hij was gewoonlijk even plechtstatig als Nerim, maar zijn ogen zagen nu rood alsof hij gehuild had. ‘Mijn heer, bestaat er enige kans dat ik erbij kan zijn wanneer heer Nalesean wordt begraven? Hij was een goede meester.’
Mart vond het naar om nee te moeten zeggen. ‘Wie we achterlaten, moet misschien heel lang hier blijven, Lopin,’ zei hij vriendelijk. ‘Luister, ik heb iemand nodig die me met Olver helpt. Nerim heeft zijn handen al vol aan mij. Nerim gaat trouwens weer terug naar Talmanes, weet je. Als je wilt, neem ik jou dan in dienst.’ Hij was gewend geraakt aan een lijfknecht en dit waren moeilijke tijden voor een man die op zoek was naar werk.
‘Dat zou ik heel prettig vinden, mijn heer,’ zei de man somber. ‘De jonge Olver herinnert me sterk aan de zoon van mijn jongste zus.’ Maar toen ze de vroegere kamers van Mart binnenkwamen, was alleen vrouwe Riselle er, veel netter gekleed dan toen hij haar de vorige keer had gezien.
‘Waarom zou ik hem aan de lijn leggen?’ zei ze met haar vuisten in haar zij geplant, terwijl haar formidabele borsten gevoelvol op en neer bewogen. Het kuikentje van de koningin werd blijkbaar niet geacht een snibbige toon aan te slaan tegen iemand uit het gevolg van de koningin. ‘Als je de vleugels van een jongen te zeer kortwiekt, zal hij nooit tot een echte man uitgroeien. Hij heeft zijn bladzijden hardop voorgelezen terwijl hij op m’n schoot zat – en misschien had hij wel de hele dag gelezen, als ik dat had toegestaan. Hij heeft ook gerekend, dus ik heb hem laten gaan. Waarom maakt u zich zo druk? Hij heeft beloofd om met de schemer terug te zijn en hij lijkt grote waarde te hechten aan het nakomen van zijn beloftes.’
Mart zette de ashandarei in de hoek terug en beval de anderen hun pakken neer te zetten om Vanin en de andere Roodarmen te gaan zoeken. Daarna verliet hij Riselles indrukwekkende boezem en rende in een ruk naar de vertrekken van Nynaeve en de andere vrouwen. Ze waren allemaal in de zitkamer, evenals Lan, met zijn zwaardarmmantel reeds om en zadeltassen over de schouders. Zijn eigen zadeltassen en die van Nynaeve, zo te zien. Een groot aantal kledingstukken en behoorlijk grote kisten lagen her en der en stonden overal. Mart vroeg zich af of ze die ook door Lan zouden laten dragen. ‘Natuurlijk moet je hem zoeken, Mart Cauton,’ zei Nynaeve. ‘Dacht je echt dat we hem zomaar in de steek zouden laten?’ Aan haar toon te horen zou je denken dat hij dat van plan was geweest.
Opeens werd hij bedolven onder aanbiedingen tot hulp. Niet alleen stelden Nynaeve en Elayne voor hun vertrek naar de boerderij uit te stellen, maar Lan, Brigitte en Aviendha boden ook aan te helpen zoeken. Lan was even rots-koud grimmig als altijd, maar Birgitte en Aviendha...
‘Mijn hart zou breken als er iets met die jongen gebeurde,’ zei Birgitte en Aviendha voegde er even warm aan toe: ‘Ik heb altijd al gezegd dat je niet goed op hem past.’
Mart klemde zijn tanden op elkaar. In de straten van de stad zou het Olver weinig moeite kosten acht man te ontlopen tot hij bij zonsondergang weer in het paleis opdook. Hij hield zich wel aan zijn beloftes, maar er was weinig kans dat hij uit zichzelf die paar ogenblikken van vrijheid zou opgeven. Meer ogen betekende dat ze sneller konden zoeken, vooral als alle Wijzevrouwen erbij werden gehaald. Enkele tellen aarzelde hij. Hij moest zich aan zijn eigen beloftes houden, maar hij was wel zo wijs dat niet op die manier te zeggen. ‘De Schaal is te belangrijk,’ zei hij. ‘Die gholam is nog ergens, Moghedien misschien ook, en de Zwarte Ajah zeker.’ De dobbelstenen kletterden als waanzinnig door zijn hoofd. Aviendha zou het niet waarderen bij Nynaeve en Elayne gerekend te worden, maar op dat ogenblik kon het hem niet schelen. Hij richtte zich tot Lan en Birgitte. ‘Zorg dat ze veilig zijn tot ik weer terug ben. Zorg dat ze allemaal veilig zijn.’
Tot zijn verrassing zei Aviendha: ‘Dat zullen we. Ik beloof het.’ Ze voelde aan het heft van haar mes. Blijkbaar begreep ze niet dat zij een van degenen was die beschermd moest worden. Nynaeve en Elayne wel. De plotselinge woeste blik van Nynaeve probeerde een gat in zijn schedel te boren. Elk ogenblik verwachtte hij dat ze aan haar vlecht zou rukken, maar vreemd genoeg bewoog haar hand wel, maar werd die vastberaden weer omlaag gedwongen. Elayne stelde zich tevreden met haar kin te heffen; haar grote blauwe ogen waren vrieskoud. Geen leuke kuiltjeswangen ditmaal.
Lan en Birgitte begrepen het ook.
‘Nynaeve is mijn leven,’ zei Lan gewoonweg, en hij legde een hand op haar schouder. Het gekke was dat ze opeens heel bedroefd keek en toen even plotseling haar tanden op elkaar klemde, alsof ze zich sterkte om door een stenen muur heen te lopen.
Birgitte keek Elayne vol genegenheid aan, maar richtte zich wel tot Mart. ‘Dat doe ik,’ zei ze. ‘De waarheid van eer.’ Mart trok aan zijn hoed, niet op zijn gemak. Hij was er nog steeds niet zeker van hoeveel hij haar in zijn dronken bui had verteld. Licht, die vrouw kon het ook verstouwen als een droge akker. Desondanks aanvaardde hij haar belofte met het gepaste antwoord van een Barashandaanse heer: ‘De eer van bloed, de waarheid van bloed.’ Birgitte knikte en door de geschokte blikken van Nynaeve en Elayne wist hij dat ze zijn geheimen nog steeds voor zich hield. Licht, als een Aes Sedai ooit achter die herinneringen zou komen, konden ze net zo goed horen dat hij de Hoorn van Valere had gestoken. Vossenkop of niet: ze zouden hem uitpersen tot ze het laatste vezeltje hadden losgepeuterd.
Terwijl hij zich omdraaide om weg te gaan, pakte Nynaeve hem bij de schouder. ‘Denk aan de storm, Mart. Die breekt gauw los. Ik weet het. Pas goed op jezelf, Mart Cauton. Tylin kan je wijzen hoe je bij de boerderij komt, wanneer je Olver hebt.’
Knikkend ontsnapte hij uit de kamer en de dobbelstenen in zijn hoofd leken een razende roffel van hollende laarzen. Werd hij geacht goed op zichzelf te passen gedurende de speurtocht, of tijdens de aanwijzingen van Tylin? Die Nynaeve ook, met haar Luisteren naar de Wind. Dacht ze nou werkelijk dat hij zou smelten van een paar spatjes regen? Nu hij eraan dacht: wanneer ze de Schaal der Winden hadden gebruikt, zou het weer regenen. Het leek jaren geleden dat er een bui was geweest. Er speelde iets door zijn hoofd, iets over het weer en over Elayne. Die hadden niets met elkaar te maken, hij zette het van zich af. Eén ding tegelijk, en op dit ogenblik was dat Olver.
De mannen wachtten allemaal op hem in de lange kamer van de Roodarmen bij de stallen. Iedereen stond, uitgezonderd Vanin die plat op zijn rug op een bed lag, met zijn handen over zijn buik gevouwen. Vanin zei altijd dat een man waar mogelijk zijn rust moest nemen. Bij Marts binnenkomst zwaaide hij echter zijn laarzen opzij en ging rechtop zitten. Hij gaf evenveel om Olver als ieder ander, al was Mart bang dat de man de jongen enkel leerde paardenstelen en fazantenstropen. Zeven paar ogen richtten zich strak op Mart.
‘Riselle vertelde dat Olver zijn rode jas draagt,’ zei hij. ‘Hij geeft die soms weg, maar als je een straatbengel ziet in een goede, rode jas, weet die waarschijnlijk waar hij Olver voor het laatst heeft gezien. We gaan ieder een eigen kant op. Loop in een lus, uitgaande van het Mol Haraplein en probeer in ongeveer een uur weer terug te zijn. Wacht tot iedereen terug is voordat je een nieuwe ronde maakt. Zo blijven de anderen niet tot morgenochtend zoeken als iemand hem heeft gevonden. Allemaal begrepen?’ Ze knikten.
Soms stond hij er zelf versteld van. De magere Thom, met zijn witte haren en snor, die vroeger de minnaar van een koningin was geweest, en met minder tegenzin dan hijzelf. En als je de helft geloofde van wat hij zei, had hij nog wel meer voor haar betekend. Harnan, met die tatoeage op zijn vierkante kaak en nog meer op andere lichaamsdelen, die zijn hele leven een krijgsman was geweest. Juilin, met zijn bamboestaf en hartsvanger aan de heup, die zichzelf even goed vond als een heer, ook al vond hij het idee zelf een zwaard om te gorden een tikkeltje verontrustend. De dikke Vanin, die zelfs Juilin nog een stroop-likker deed lijken. De magere Fergin, en Gorderan, bijna even breedgeschouderd als Perijn. En Metwin, wiens bleke Cairhiense gezicht er nog steeds jongensachtig uitzag, hoewel hij jaren ouder was dan Mart. Sommigen volgden Mart Cauton, omdat ze dachten dat hij geluk bracht, dat zijn geluk hen in leven zou kunnen houden wanneer de zwaarden kletterden. Sommigen om redenen die hij eigenlijk niet kende, maar ze volgden hem, een boerenzoon uit Emondsveld. Zelfs Thom stribbelde op z’n hoogst wat tegen na een bevel van Mart. Misschien was het bij Renaile meer dan geluk geweest. Misschien zorgde ta’veren er niet alleen voor dat hij midden in de moeilijkheden werd gesmeten. Opeens voelde hij zich... verantwoordelijk voor die mannen. Hij vond het geen prettig gevoel. Mart Cauton en verantwoordelijkheid pasten niet bij elkaar. Het was onnatuurlijk.