Sevanna keek met over elkaar geslagen armen toe hoe de Aes Sedai, de da’tsang, van de berghelling omlaag strompelde en halt hield naast een gehurkte Speervrouw met een tak. Ze liet een ronde steen uit haar handen vallen. De zwarte kap keerde zich even Sevanna’s kant op, maar de da’tsang bukte zich snel om een andere grote steen op te rapen, waarmee ze de vijftig pas terug zwoegde, waar Micara wachtte met een andere Speervrouw. Daar liet ze de steen vallen, raapte een andere op en liep weer terug. Da’tsang werden altijd vernederd met zinloos werk. Tenzij in uiterste noodzaak zou de vrouw nog geen kommetje water mogen brengen, terwijl dit doelloze gezwoeg haar dagen zou vullen tot ze ontplofte van vernedering. De zomerzon moest nog heel wat klimmen, en er lagen nog vele dagen in het verschiet.
‘Ik had niet gedacht dat ze zichzelf zou veroordelen,’ zei Rhiale bij Sevanna’s schouder. ‘Efalin en de andere Speervrouwen zijn er bijna zeker van dat ze openlijk toegaf Desaine te hebben omgebracht.’
‘Ze is de mijne, Sevanna.’ Therava’s kaak verstrakte. Ze had de vrouw kunnen nemen, maar een da’tsang behoorde niemand. ‘Ik was van plan haar te kleden in gai’shainzijde,’ mopperde ze. ‘Wat heeft dit voor zin, Sevanna? Ik had gerekend op ruzie over of haar de keel zou worden afgesneden, maar dit niet.’
Rhiale wierp het hoofd in de nek en gluurde schuins naar Sevanna. ‘Sevanna is van plan haar te breken. We hebben hele lange gesprekken gevoerd over wat we met een gevangen Aes Sedai zouden doen. Sevanna wil een tamme en gedienstige Aes Sedai in het wit. Een Aes Sedai in het zwart is trouwens al goed genoeg.’
Sevanna rukte geprikkeld aan haar omslagdoek bij het horen van Rhiales toon. Die was niet echt spottend, maar de Wijze besefte heel goed dat Sevanna op de een of andere manier het geleiden van de Aes Sedai wilde gebruiken alsof Sevanna het zelf deed. Het kon gedaan worden. Twee gai’shain liepen langs de drie Wijzen en droegen een grote, met koper beslagen kist tussen hen in. De man en de vrouw, klein en met bleke gezichten, waren edelen geweest in het land van de boomdoders. Het stel boog hun hoofd nederiger dan elke in het wit geklede Aiel ooit zou kunnen. Hun donkere ogen stonden vol angst voor een ruw woord, of, erger nog, een aframmeling. Natlanders konden getemd worden als paarden.
‘De vrouw is al getemd,’ gromde Therava. ‘Ik heb in haar ogen gekeken. Het is een vogeltje dat in je hand fladdert en bang is om te vliegen.’
‘In negen dagen?’ zei Rhiale ongelovig, en Sevanna schudde heftig haar hoofd.
‘Ze is een Aes Sedai, Therava. Je zag hoe haar gezicht bleek van woede werd toen ik haar beschuldigde. Je hoorde haar lachen toen ze sprak over het doden van Wijzen.’ Ze maakte een geërgerd, boos geluid. ‘En je hebt gehoord hoe ze ons bedreigde.’ Die vrouw was net zo glibberig geweest als de boomdoders. Ze had het over beloningen gehad en haar dreigementen waren onuitgesproken gebleven. Maar wat kon je anders verwachten van een Aes Sedai? ‘Het zal lang duren voor ze gebroken is, maar deze Aes Sedai zal smeken om te mogen gehoorzamen, al moet het een jaar kosten.’ En daarna... Natuurlijk konden Aes Sedai niet liegen; ze had verwacht dat Galina de beschuldigingen zou ontkennen. Als ze eenmaal gezworen had te zullen gehoorzamen...
‘Als je ervoor wilt zorgen dat een Aes Sedai je gehoorzaamt,’ zei een mannenstem achter haar, ‘kan dit misschien van pas komen.’
Ongelovig keerde Sevanna zich bliksemsnel om. Caddar stond daar, met naast hem de vrouw – de Aes Sedai – Maisia. Ze hadden dezelfde kleren aan als zes dagen geleden: met fijne kant afgezette donkere zijde. Beiden droegen een uitpuilende zak die onhandig aan een schouderriem hing. Caddar stak een lange, donkere hand uit met een gladde witte staaf.
‘Hoe ben je hier gekomen?’ wilde ze weten, en ze perste boos de lippen op elkaar. Hij was duidelijk op dezelfde manier gekomen als eerst; ze was alleen verrast dat hij hier, midden in het kamp, verschenen was. Ze greep de aangeboden witte staaf wild vast, en als altijd deed hij een stap terug, buiten haar bereik. ‘Waarom ben je gekomen?’ verbeterde ze zichzelf. ‘Wat is dit?’ De staf was iets smaller dan haar pols en volkomen glad, behalve aan het vlakke eind waar een paar vreemde, kronkelende tekens waren ingesneden. Hij voelde niet helemaal als ivoor en ook niet helemaal als glas aan, maar wel heel koel.
‘Je zou het een Eedstaf kunnen noemen,’ zei Caddar, en hij liet zijn tanden zien in wat ongetwijfeld voor een glimlach moest doorgaan, ‘Ik kreeg hem pas gisteren in handen, en ik moest onmiddellijk aan jou denken.’
Sevanna klampte de staf stevig vast om zichzelf ervan te weerhouden hem weg te slingeren. Iedereen wist wat de Eedstaf van de Aes Sedai deed. Ze probeerde er maar niet aan te denken, laat staan erover te spreken, toen ze de staf snel in haar riem stak en losliet.
Rhiale staarde nadenkend naar de staf in Sevanna’s riem. Haar ogen kwamen langzaam omhoog en hechtten zich koud aan Sevanna’s gezicht. Therava trok weer aan haar omslagdoek met veel gekletter van armbanden, en toonde een harde, dunne glimlach. Ze zou hun nooit de kans geven de staf aan te raken, en de andere Wijzen al helemaal niet. Maar ze had Galina Casban nog steeds. Op een dag zou ze breken.
De glimlach van Maisia met haar ravenogen, die iets achter Caddar stond, was bijna even dun als die van Therava. Ze had het gezien, en begrepen. Voor een natlander was ze heel oplettend.
‘Kom,’ zei Sevanna tegen Caddar, ‘laten we theedrinken in mijn tent.’ Ze zou beslist geen water met hem delen. Ze trok haar rok op en maakte aanstalten de berghelling af te gaan.
Tot haar verrassing had Caddar eveneens goed opgelet. Hij liep met zijn lange benen rustig naast haar en zei: ‘Je hoeft er alleen maar voor te zorgen dat jouw Aes Sedai,’ – hier grinnikte hij plotseling aanstekelijk naar Rhiale en Therava – ‘of een andere geleidster de staf vasthoudt en de gelofte uitspreekt die jij wenst, terwijl iemand een beetje Geest in het getal geleidt.’ Het getal? ‘De tekens aan het eind van de staf?’ voegde hij eraan toe, zijn wenkbrauwen beledigend optrekkend. ‘Je kunt hem ook gebruiken om haar van een belofte te ontslaan, maar dat is pijnlijker. Dat heb ik tenminste begrepen.’
Sevanna’s vingers gleden even over de staf. Meer glas dan ivoor, en heel koel. ‘Het werkt alleen bij vrouwen?’ Ze dook voor hem de tent in. De Wijzen en de leiders van de krijgsgenootschappen waren verdwenen, maar zo’n tien gai’shain van de boomdoders waren gebleven en zaten geduldig aan de zijkant neergeknield. Niemand had ooit meer dan tien gai’shain gehouden, en zij had er nog meer. Maar er moest een nieuwe naam voor hen komen, aangezien ze het wit nooit meer zouden afleggen.
‘Bij geleidsters, Sevanna,’ zei Caddar, die haar achterna kwam. De toon van die man was onvoorstelbaar onbeschaamd. Zijn donkere ogen schitterden van openlijk plezier. ‘Je zult moeten wachten tot je Rhand Altor hebt, voor ik je iets geef waarmee je hém aan kunt.’
Hij liet de zak van zijn schouder glijden en ging zitten. Uiteraard niet op een kussen naast haar. Maisia was niet bang voor een mes in haar ribben; steunend op een elleboog raakte ze zowat Sevanna’s zijde.
Sevanna nam haar van opzij op en trok toen achteloos nog een veter van haar hemd los. Ze kon zich niet herinneren dat de boezem van deze vrouw zo opvallend was geweest. En haar gezicht leek trouwens ook veel knapper. Sevanna probeerde niet met haar tanden te knarsen. ‘Maar als je een andere man bedoelt,’ vervolgde Caddar, ‘is er natuurlijk zoiets als een bindingzetel. Het binden van mensen die niet kunnen geleiden is moeilijker dan van hen die het wel kunnen. Misschien heeft een bindingzetel het Breken overleefd, maar je zult moeten wachten tot ik er een gevonden heb.’