Rhand reikte omlaag naar de weefsels, maakte de knoop los en terwijl de poort ophield te bestaan, liet hij met tegenzin saidin los. Alle stromen verdwenen uit de lucht. Wellicht hielden een paar Asha’man de Ware Bron nog vast, maar hij had ze bevolen dat niet te doen. Hij had hun gezegd dat als hij ergens in Illian een geleider voelde nadat hij saidin had losgelaten, hij die zonder waarschuwing zou doden. En dat hij niet achteraf wilde ontdekken dat die geleider een van hen was geweest. Hij leunde afwachtend over de trans en had graag willen zitten. Zijn benen deden pijn en zijn zij brandde in elke houding, maar misschien diende hij Sammaels weefsel zowel te zien als te voelen.
De stad was niet helemaal stil. Van verschillende kanten kon hij geschreeuw horen en het vage gekletter van metaal. Hoeveel man Sammael ook naar de grens verplaatst had, hij zou Illian nooit geheel onbeschermd achterlaten. Rhand draaide zich om en probeerde alle kanten tegelijk uit te kijken. Volgens hem zou Sammael naar het Koningspaleis komen of naar het spiegelbeeld ervan, aan de andere kant van het plein, maar hij kon er niet zeker van zijn. Aan het eind van een straat zag hij een groep Saldeanen stuiten op een even groot aantal ruiters met glimmende kurassen. Opeens galoppeerden nog meer Saldeanen van opzij ernaartoe en het gevecht verdween achter gebouwen uit het zicht. Ergens anders viel hem een afdeling van het Legioen van de Draak op die over de lage brug van een gracht trok. Een officier, aangeduid door een hoge rode pluim op zijn helm, stapte voor zo’n twintig man uit. Ze droegen brede schilden die van voeten tot schouders reikten en werden gevolgd door nog zo’n tweehonderd man met zware kruisbogen. Hoe zouden die vechten? Geschreeuw en wapengekletter in de verte, zwak geschreeuw van stervende mannen.
De zon zakte en de schaduwen over de stad verlengden zich. De schemer viel in, de zon was een lage vuurrode koepel in het westen. Enkele sterren werden zichtbaar. Had hij het mis? Zou Sammael zich gewoon terugtrekken om een ander land te overweldigen? Had hij slechts naar zijn eigen waanzinnige geklets geluisterd?
Een man geleidde. Heel even verstarde Rhand en staarde naar de Grote Zaal van de Raad. Dat was genoeg saidin geweest voor een poort. Veel minder zou hij op zo’n afstand niet gevoeld hebben. Het moest Sammael zijn.
Op hetzelfde ogenblik had hij naar de Bron gegrepen, een poort geweven en was hij erdoorheen gesprongen, terwijl hij in zijn handen de bliksems klaarhield om ze uit te sturen. Het was een groot vertrek, verlicht door enorme gouden staanders met spiegels en door lampen die aan kettingen van de zoldering afhingen. De zaal had sneeuwwitte marmeren muren, waarop in reliëf veldslagen waren uitgebeeld en hele vloten van schepen in de door moerassen omringde haven van Illian. Aan het andere eind van het hoge vertrek leidden treden naar een witte verhoging met negen gebeeldhouwde en vergulde leunstoelen als tronen. De middelste stoel had een hogere rug dan de andere stoelen. Voor hij de poort achter zich kon loslaten, ontplofte de torenspits waarop hij net had gestaan. Hij voelde de vloedgolf van Vuur en Aarde op hetzelfde ogenblik dat een storm van steensplinters en stof door de poort kolkte en hem plat op zijn gezicht wierp. Pijn stak in zijn zij bij de val en dreef een scherpe rode lans in de Leegte waarin hij zweefde. Het maakte dat hij de poort losliet. De pijn van iemand anders. De zwakte van iemand anders. In de Leegte kon hij ze negeren.
Hij bewoog, dwong de spieren van een andere man rewerken, duwde zich op, krabbelde overeind en holde springend recht op de verhoging af, terwijl er honderden gloeiende draden door het plafond brandden, en vervolgens door de zeeblauwe marmeren vloer, in een grote kring rond de plek waar het nabeeld van de poort verflauwde. Een splinter stak door zijn laarshak, door zijn hiel en hij hoorde zich schreeuwen toen hij viel. Niet zijn pijn, niet zijn zij of voet. Niet van hem.
Hij rolde op zijn rug en zag de overblijfselen van die brandende rode draden, nog zo vers dat hij een weefsel van Vuur en Lucht onderscheidde dat hij nog niet kende. Voldoende om precies de richting te herkennen waar dat vandaan was gekomen. Zwarte gaten in de vloer en in het drukbewerkte, witgepleisterde plafond hoog boven hem sisten en knisperden luid in de lucht.
Zijn handen gingen omhoog en hij weefde lotsvuur. Begon het te weven. De wang van iemand anders prikte van een herinnerde klap en Cadsuanes stem siste en kraakte in zijn hoofd als de gaten van de rode vezels. Nooit meer, jongen. Dat doe je nooit meer. Het leek of hij Lews Therin in de verte hoorde snikken, uit angst voor wat hij op het punt stond los te laten, dat wat eenmaal bijna de wereld had verwoest. Alle andere stromingen behalve Vuur en Lucht vielen weg en hij weefde wat hij had gezien. Duizenden fijne draadjes bloeiden roodgloeiend tussen zijn handen op, waaierden uiteen en schoten omhoog. Een cirkel in het plafond van twee voet doorsnee viel in steensplinters en kalkstof neer.
Pas daarna bedacht hij dat iemand anders zich tussen hem en Sammael kon bevinden. Hij was van plan Sammael vandaag de dood in te jagen, maar als hij dat kon doen zonder iemand anders te doden... De weefsels verdwenen, terwijl hij zich wederom overeind trok en haastig naar de zijdeuren van de zaal hinkte. Het waren hoge deuren en elk paneel leek te zijn afgezet met negen gouden bijen ter grootte van een vuist.
Een klein stroompje Lucht duwde een deur open voor hij er was, te klein om op afstand te worden ontdekt. Hij hinkte de gang in en liet zich op een knie zakken. De zij van die andere man was een en al vuur, zijn hiel dodelijk pijnlijk. Rhand trok zijn zwaard en gebruikte dat als steun. Hij wachtte. Een man met een gladgeschoren gezicht en dikke roze wangen gluurde om een hoekje de gang in. Rhand zag voldoende van zijn jas om te weten dat het een dienaar was. Het livrei was tenminste aan een kant groen en aan de andere kant geel. De man zag Rhand en gleed heel langzaam terug en uit het zicht, alsof hij misschien door heel traag te bewegen niet zou worden gezien. Vroeg of laat zou Sammael...
‘Illian behoort mij toe!’ De stem dreunde in de lucht, kwam uit elke richting en Rhand vloekte. Dat moest hetzelfde weefsel zijn dat hij op het plein had gebruikt, of iets wat erop leek. Er was zo weinig van de Ene Kracht voor nodig dat hij de eigenlijke stromingen niet zou voelen, zelfs niet als de man nog geen tien pas verder stond, ‘Illian is van mij. Ik ga jou niet doden door mijn bezit te vernietigen en ik sta ook niet toe dat jij het verwoest. Je had het lef om mij hierheen te volgen. Heb je de moed mij opnieuw te volgen?’ Een sluwe spot drong door in de donderende stem. ‘Heb je die moed?’ Ergens boven hem opende zich een poort en verdween weer; Rhand twijfelde er niet aan dat het een poort geweest was.
De moed? Had hij de moed? ‘Ik ben de Herrezen Draak,’ mopperde hij, ‘en ik ga je doden.’ Hij weefde een poort en stapte erdoorheen naar een plek die vele verdiepingen hoger lag.
Het was weer een gang, verfraaid met muurkleden die schepen op zee vertoonden. Aan het andere eind scheen het laatste randje van een vuurrode zon in een zuilengalerij. Het restje van Sammaels poort hing in de lucht, de verdwijnende stromen leken dovende kaarspitten. Maar niet zo zwak dat Rhand ze niet herkende. Hij begon te weven en stopte toen. Hij was zonder aan een val te denken hierheen gesprongen. Als hij nadeed, precies namaakte wat hij zag, zou hij er op dezelfde plek als Sammael uitstappen of zo dichtbij dat het niet uitmaakte. Hij kon het echter iets wijzigen en al was hij niet zeker of het verschil vijftig voet was of vijfhonderd, hij zou redelijk in Sammaels buurt komen. De loodrechte zilveren lijn draaide open en onthulde de in schaduw gehulde puinhopen van een vroegere grootsheid, waar het niet zo donker was als in de gang. Gezien door de poort was de zon een iets groter rood schijfje, half verborgen achter een ingestorte koepel. Hij kende deze plek. De laatste keer dat hij hier was geweest, had hij een naam moeten toevoegen aan de rij Speervrouwen in zijn hoofd. De eerste keer dat hij hier was, had Padan Fajin hem gevolgd en was meer dan een Duistervriend geworden, erger dan een Duistervriend. Dat Sammael naar Shadar Logoth was gereisd, leek in veel opzichten een soort sluiten van een kring. Hij mocht geen tijd verknoeien nu hij de doorgang had geopend. Voor de poort helemaal was uitgeklapt, schoot hij erdoorheen, een verwoeste stad in die ooit Aridhol heette. Hinkend rende hij verder en liet ogenblikkelijk zijn saidinweefsel los. Zijn laarzen landden knarsend en krakend op gebroken plaveisel en dood onkruid.