‘De saidinpoort,’ zei Rhand langzaam. Als er ergens in Shadar Logoth een plek was waarvan gezegd kon worden dat hij er zijn teken had achtergelaten, moest het de saidinpoort zijn. ‘Hij wacht me op bij de poort. En houdt elke val daar open.’ En blijkbaar ook bannen zoals in Illian, om een geleider te ontdekken. Sammael had dit goed voorbereid.
De man lachte grimmig. ‘Blijkbaar kun je je weg vinden als je aan het handje genomen wordt. Probeer geen stommiteiten uit te halen. Heel wat plannen zullen opnieuw moeten worden opgesteld als je je nu laat doden.’ De man draaide zich om en stak de straat over in de richting van een steeg vlak voor hen.
‘Wacht!’ riep Rhand. De kerel liep door en keek niet om. ‘Wie ben je? Welke plannen?’ De man verdween de steeg in.
Rhand wankelde achter hem aan, maar toen hij voor de smalle steeg stond, was die leeg. Onbeschadigde muren liepen wel honderd pas verder naar een andere straat waar een gloed aangaf dat een ander deel van Mashadar rondwaarde, maar de man zelfwas verdwenen. Wat gewoon onmogelijk was. De kerel had natuurlijk de tijd gehad om een poort te maken, maar dan had er een nabeeld moeten zijn en Rhand zou het geweten hebben als er zoveel van de Kracht werd geleid.
Opeens besefte hij dat hij ook geen saidin had gevoeld, toen de man lotsvuur had gebruikt. Alleen al de gedachte aan de twee botsende stromen zorgde ervoor dat hij alles weer dubbel zag. Heel kort zag hij het gezicht van de man weer voor zich, heel scherp, terwijl al het andere een waas vormde. Hij schudde zijn hoofd tor dat weer helder was. ‘Bij het Licht, wie ben jij?’ fluisterde hij. En even later: ‘Bij het Licht, wat ben je?’
Wie of wat het ook was, de man was verdwenen en Sammael bevond zich nog in Shadar Logoth. Het kostte hem moeite de Leegte terug te vinden. De smet op saidin trilde nu, zoemde diep in hem door; de Leegte zelf trilde. Maar de zwakte van zijn slappe spieren en de pijn van verwondingen vervaagden. Voor de nacht om was, zou hij een Verzaker doden.
Hinkend sloop hij door de donkere straten en zette zijn voeten heel zorgvuldig neer. Hij maakte nog wel lawaai, maar de nacht was nu vol geluiden. Gegil en schor gebrul klonken in de verte. Het geestloze Mashadar doodde alles wat het tegenkwam en wederom, zoals lang geleden, stierven er vannacht Trolloks in Schaduwwaak. Soms zag hij er bij het oversteken een paar, twee of vijf of een tiental, zo nu en dan met een Halfman, maar even vaak zonder. Niemand zag hem en hij viel hen niet lastig. Niet simpelweg omdat Sammael elk geleiden zou ontdekken. De Trolloks en Myrddraal die Mashadar niet doodde, waren toch ten dode opgeschreven. Sammael had ze bijna zeker over de saidinwegen hierheen gehaald, blijkbaar zonder precies te beseffen hoe Rhand de poort hier had beveiligd.
Nog voor hij het plein van de saidinpoort bereikte, bleef Rhand staan en keek rond. Vlakbij stond nog een onbeschadigde toren overeind. Hij was lang zo hoog niet als sommige, maar de top bevond zich toch zo’n vijftig pas boven de grond. De donkere opening aan de voet was leeg, het hout van de deur allang weggerot en de scharnieren tot stof vergaan. Hoewel het donker alleen werd verbroken door het zwakke licht van de sterren in de vensters beklom hij langzaam de wenteltrap. Kleine stofwolkjes stegen op onder zijn laarzen en bij elke stap van zijn gewonde voet schoot er een pijnlijke steek doorheen. Een verre pijn. Boven op de toren zocht hij steun tegen het gladde muurtje om op adem te komen. De zinloze gedachte kwam bij hem op dat hij er van Min behoorlijk van langs zou krijgen als zij van dit alles hoorde. Van Min of Amys, of wat dat aanging, van Cadsuane.
Over de dakloze gebouwen heen kon hij de grote ruimte zien die vroeger het belangrijkste plein van Aridhol was geweest. Het was ooit een dichtbegroeide gaarde, maar dertig jaar na het vertrek van de Ogier, die het oudste deel van deze stad hadden gebouwd, hadden de bewoners de bomen omgehakt om ruimte te scheppen voor het zich uitbreidende Aridhol. Paleizen en de resten van paleizen omringden het enorme plein. De gloed van Mashadar scheen diep achter enkele vensters en aan een kant lag een enorme hoop puin. In het midden echter stond de saidinpoort, op het eerste gezicht een hoge en brede rotsplaat. Hij was niet zo dichtbij dat hij de prachtig bewerkte blaadjes en de ranken op de deurdelen kon onderscheiden, maar wel de omgevallen stukken van een hoog hek dat er vroeger omheen had gestaan. Met de Ene Kracht vervaardigd metaal lag er op een hoop naast, smetteloos glanzend in de nacht. Hij kon ook de valstrik zien die hij rond de poort had geweven, omgekeerd, dus alleen zichtbaar voor zijn oog. Het had geen zin om te kijken of de Trolloks en Hallmannen daar inderdaad doorheen waren gekomen, maar als dat was gebeurd zou het niet lang duren of ze zouden sterven. Heel gemeen. De valstrikken van Sammael daar beneden waren voor hem onzichtbaar, maar dat viel te verwachten. Waarschijnlijk waren die evenmin erg prettig.
Aanvankelijk zag hij Sammael niet, maar opeens schoof iemand langs de hoge uitlopende paleispilaren. Rhand wachtte af. Hij wilde zeker zijn; hij zou maar één kans krijgen. De gestalte stapte naar voren, tussen de pilaren vandaan, een stap het plein op, waarbij zijn hoofd heen en weer schoot. Sammael met zijn sneeuwwitte kantkraag keek rond, wachtend tot Rhand het plein op zou lopen en in de valstrikken belandde. Achter hem werd de gloed in de paleisvensters helderder. Sammael tuurde de duisternis van het plein in en Mashadar kolkte uit de vensters, dikke wolken van een zilvergrijze mist gleden samen, verstrengelden zich boven zijn hoofd. Sammael liep een stukje opzij en de golf daalde neer, sneller en sneller.
Rhand schudde het hoofd. Sammael was zijn prooi. De voor lotsvuur benodigde stromen leken zich als vanzelf te verzamelen, ondanks de verre echo van Cadsuanes stem. Hij hief zijn hand.
Een gekrijs verscheurde het duister, een vrouw gillend in onnoemelijke doodsangst. Rhand zag hoe Sammael zich omdraaide en naar de grote hoop puin staarde, terwijl Rhands blik er eveneens heen schoot. Boven op de puinhoop stond een gestalte in een jas en een kniebroek afgetekend tegen de nachthemel. Eén dunne sliert van Mashadar raakte haar been. Met opgeheven armen wankelde ze schokkend rond, niet in staat van die plek weg te komen en haar woordeloos gehuil leek Rhands naam te noemen.
‘Liah,’ fluisterde hij. Onwillekeurig strekte hij zijn arm, alsof hij over de tussenliggende ruimte heen kon reiken om haar weg te sleuren. Niets kon echter redden wat Mashadar aanraakte, zoals ook niets hem had kunnen redden als Fajins dolk zijn hart had getroffen. ‘Liah,’ fluisterde hij, en het lotsvuur sprong uit zijn hand.
Minder dan een hartenklop leek haar gestalte er nog te zijn, geheel in diepzwart en felwit; daarna was ze verdwenen. Dood voor haar doodsstrijd begon.
Gillend zwiepte Rhand het lotsvuur omlaag naar het plein. Het puin stortte nog verder in. Hij wierp de dood omlaag – en liet saidin los voordat de withete staaf het meer van Mashadar raakte dat nu over het plein rolde en voorbij de saidinpoort golfde, naar rivieren van lichtgevend grijs die uit een ander paleis aan de overkant stroomden. Sammael moest dood zijn. Dat moest wel. Hij had geen tijd gehad om te vluchten of een poort te weven en in dat geval zou Rhand hebben gevoeld dat er met saidin werd gewerkt. Sammael was dood, gedood door een kwaad dat bijna even groot was als hijzelf. Gevoelens schoten langs de buitenzijde van de Leegte, Rhand wilde lachen of misschien wel huilen. Hij was hierheen gekomen om een Verzaker te doden, maar had in plaats daarvan een vrouw gedood die hij hier voor haar noodlot had achtergelaten.
Heel lang bleef hij op de toren staan terwijl de afnemende maan langs de hemel schoof, tot alleen de hoogste top van de saidinpoort boven het oppervlak van de mist uitstak. Langzaam begon Mashadar zich terug te trekken om elders op jacht te gaan. Als Sammael nog in leven was geweest, had hij genoeg gelegenheid gehad om de Herrezen Draak gemakkelijk te doden, en Rhand wist niet zeker of hem dat veel had kunnen schelen. Ten slotte opende hij een poort voor Scheren en maakte hij een vlot, een half witte en half zwarte schijf zonder leuning. Scheren ging langzamer dan Reizen. Het duurde langer om weer in Illian terug te komen en al die tijd brandde hij telkens opnieuw Liahs naam in zijn geest en pijnigde zich ermee. Hij had graag willen huilen. Hij dacht dat hij was vergeten hoe dat moest.