Kiruna en Bera keken elkaar aan en zweefden toen zonder een woord te spreken naar Verin en de anderen terug. Loial tuurde hen na en slaakte een diepe zucht als een windvlaag in een grot.
‘Je zou echt veel beter moeten oppassen, Perijn,’ verzuchtte hij. ‘Je bent altijd zo haastig met je mond.’ Hij klonk nu als een hommel ter grootte van een kat en niet meer als een bloedhond. Perijn dacht dat hij ooit wel zou leren fluisteren, als ze maar lang genoeg in de buurt van Aes Sedai bleven. Hij gebaarde de Ogier echter stil te zijn, zodat hij mee kon luisteren. De zusters stonden meteen druk te praten, maar Perijn hoorde geen enkel geluid. Ze hadden met de Ene Kracht blijkbaar een scherm opgericht.
Dat was de Asha’man ook duidelijk. In een oogwenk stonden ze gespannen klaar op hun voorvoeten, al hun aandacht en zintuigen op de zusters gericht. Aan niets was te merken dat ze saidin hadden aangegrepen, de mannelijke helft van de Ware Bron, maar Perijn wilde er Stapper om verwedden. Aan Gedwyns boze gezicht te zien, was hij bereid het te gebruiken.
Welke hindernis de Aes Sedai ook hadden opgericht, hij werd weer verwijderd. Ze vouwden de handen, draaiden zich om en keken zwijgend de helling af. De Asha’man wisselden verschillende blikken uit en ten slotte gebaarde Gedwyn ze terug naar hun schijnbare achteloosheid. Hij leek teleurgesteld. Perijn voelde zijn ergernis groeien, draaide zich om en keek langs de wagens.
Rhand liep de helling op met Min aan de arm, op haar hand kloppend en met haar pratend. Eenmaal gooide hij zijn hoofd in de nek en lachte. Zij deed met gebogen hoofd hetzelfde, waarbij ze haar donkere, schouder-lange haarkrullen naar achteren veegde. Je had aan een landman en zijn lief kunnen denken, als hij zijn zwaard niet had omgegespt en nu en dan met zijn hand langs het lange gevest streek. En als Taim niet aan de andere kant meeliep en de Wijzen hem niet bijna op zijn hielen trapten. En de kringen Speervrouwen en siswai’aman, Cairhienin en Mayeners in de rest van de stoet.
Het was een hele opluchting dat hij uiteindelijk toch niet hoefde af te dalen naar dat bloedbad. Hij diende Rhand echter te waarschuwen voor alle verwarde vijandelijkheden die hij die morgen had opgevangen. Wat moest hij doen wanneer Rhand niet luisterde? Rhand was veranderd sinds ze uit Emondsveld waren vertrokken en nog meer sinds hij door Coiren en dat stel was ontvoerd. Nee. Hij móést nog bij zijn verstand zijn.
Nadat Rhand en Min binnen de wagenkring waren gekomen, bleef het grootste deel van de stoet erbuiten, al kwam het tweetal amper alleen aan en hadden ze nog steeds een soort gevolg.
Natuurlijk volgde Taim Rhand als een schaduw. Perijn vond hem er knap uitzien: donker, met een licht gekromde neus. Veel vrouwen zouden hem aantrekkelijk vinden. Een aantal Speervrouwen had hem meermalen aandachtig opgenomen; in dit soort dingen waren ze heel vrijmoedig. Bij zijn binnenkomst in de kring wierp Taim een blik op Gedwyn, die zijn hoofd een haartje bewoog. Een grijns schoot over Taims gezicht en was even snel weer verdwenen.
Nandera en Sulin volgden Rhand op de hielen, naast elkaar natuurlijk, en Perijn vroeg zich af waarom ze niet twintig Speervrouwen meer meenamen. Volgens hem gunden ze Rhand nog geen bad zonder een dichte kring van lijfwachten. Hij begreep niet waarom Rhand dat allemaal slikte. Beiden hadden hun sjoefa op de schouder liggen, waardoor hun korte haar met de staart in de nek zichtbaar was. Nandera was een tanige vrouw, haar haren eerder grijs dan blond. Ondanks haar schrale uiterlijk wekte ze de indruk mooi te zijn, al was ze niet knap. Vergeleken met Sulin – pezig, vol littekens en witharig – zag Nandera er aardig en bijna zacht uit. Zij wierpen ook heel onopvallend een blik op de Asha’man en namen vervolgens de twee groepen Aes Sedai terloops op. Nandera’s vingers flitsten in de handtaai van de Far Dareis Mai. Niet voor het eerst had Perijn het graag begrepen, maar een Speervrouw zou eerder de speer opgeven en met een dikke pad trouwen voor ze een man de handtaai leerde. Een Speervrouw die Perijn niet was opgevallen, die op korte afstand van Gedwyn op haar hielen tegen een wagen zat, antwoordde op dezelfde manier. Zo ook een tweede die kattenbak had zitten spelen met een speerzuster in de buurt van de gevangenen.
Amys voerde de Wijzen naar binnen en nam hen terzijde om te overleggen met Sorilea en enkele anderen die bij de wagens waren gebleven. Ondanks een gezicht dat te jong was voor de tot haar middel hangende witte haren, was Amys na Sorilea de belangrijkste onder de Wijzen. Ze gebruikten geen kunstjes met de Kracht om hun gesprek af te schermen, maar zeven of acht Speervrouwen vormden zittend, geknield of staand meteen een kring om hen heen en begonnen zachtjes in zichzelf te zingen. Alleen een dwaas zou denken dat dit alles per ongeluk gebeurde.
Perijn had de indruk dat hij heel wat had afgezucht sinds hij met Aes Sedai en Wijzen te maken had gekregen. En met Speervrouwen. Vrouwen in het algemeen leken hem de laatste tijd stuipen te geven.
Dobraine en Havien, die hun paarden aan de teugel meevoerden en hun wapenknechten achter hadden gelaten, vormden de achterhoede. Havien had dus nu zijn eerste veldslag meegemaakt. Perijn vroeg zich af of hij nog zo gretig naar een volgende slag uitkeek. Hij was van ongeveer dezelfde leeftijd als Perijn, maar zag er minder jeugdig uit dan voor de slag. Dobraine, met zijn naar de wijze van Cairhiense soldaten hoog opgeschoren voorhoofd en bijna grijze haren, was zeker niet jong en de slag van gisteren was zeer zeker niet zijn eerste, maar hij zag er eveneens ouder uit. En bezorgd. Net als Havien. Hun ogen zochten Perijn.
Op een andere dag had hij willen horen wat ze te zeggen hadden, maar nu liet hij zich uit het zadel glijden, gooide Aram de teugels toe en liep naar Rhand. Anderen waren hem voor. Alleen Sulin en Nandera bleven stil toekijken.
Kiruna en Bera hadden zich bij Rhands aankomst al in beweging gezet en juist toen Perijn aan kwam, zei Kiruna waardig tegen Rhand: ‘Gisteren heb je Heling afgewezen, maar iedereen kan zien dat je nog steeds pijn hebt, zelfs als Alanna jou niet meteen had willen...’ Ze onderbrak zichzelf zodra Bera haar arm aanraakte, maar sprak vervolgens meteen weer verder. ‘Ben je misschien nu gereed om geheeld te worden?’ Het klonk alsof ze zei: Heb je eindelijk je verstand hervonden?
‘Dat van de Aes Sedai moet zonder verder uitstel geregeld worden, Car’a’carn,’ zei Amys vormelijk, vlak na Kiruna’s vraag.
‘Ze dienen onder onze hoede te staan, Rhand Altor,’ deelde Sorilea mee, op hetzelfde moment dat Taim opmerkte: ‘Het probleem van de Aes Sedai dient opgelost te worden, mijn heer Draak. Mijn Asha’man weten hoe ze behandeld moeten worden. Ze kunnen in de Zwarte Toren worden vastgehouden. Moeiteloos.’ Donkere, licht scheef staande ogen flitsten naar Kiruna en Bera, en Perijn besefte geschrokken dat Taim alle Aes Sedai bedoelde, niet alleen de gevangen vrouwen. Hoewel Amys en Sorilea fronsend naar Taim keken, betekenden hun blikken op de twee Aes Sedai feitelijk hetzelfde.
Kiruna schonk Taim en de Wijzen een glimlachje dat net haar lippen beroerde. Het was misschien wat grimmiger voor de man in de zwarte jas maar zijn bedoeling leek nog niet door te dringen. Wie hij was, was reeds voldoende. Wat hij was. ‘Gezien de omstandigheden,’ zei ze koeltjes, ‘ben ik er zeker van dat Coiren en de anderen mij hun woord zullen geven. Je zult je geen zorgen meer hoeven...’
De anderen spraken allemaal tegelijk.
‘Deze vrouwen hebben geen eer,’ zei Amys minachtend en ditmaal was heel duidelijk dat ze hen allemaal bedoelde. ‘Hun woord heeft toch niets te betekenen? Het...’
‘Ze zijn da’tsang,’ bracht Sorilea grimmig naar voren, alsof ze een vonnis uitsprak, en Bera keek haar fronsend aan. Perijn meende dat het een woord uit de Oude Spraak was – opnieuw leek hij het bijna te kennen – maar hij wist niet waardoor de Aes Sedai zo grimmig keken. Of waarom Sulin opeens instemmend knikte naar de Wijze die voortraasde als een rotsblok langs een berghelling: ‘Ze verdienen niet beter, net als elke...’