‘Het is geen goed nieuws,’ sprak Perijn haar tegen, ‘maar het klinkt niet als een doodvonnis. Als Rhand eenmaal zijn neus vertoont, is het afgelopen met die geruchten.’
Rhand streek met een hand door zijn haar. ‘Als dat zo is, zou Sorilea er dan uitzien of ze een hagedis heeft ingeslikt?’ Wat dat betrof, zagen Nandera en Sulin eruit alsof de hagedissen in hun maag nog steeds leefden. ‘Wat heb je me nog niet verteld, Sorilea?’
De vrouw met het gelooide gezicht schonk hem een smalle goedkeurende glimlach. ‘Je kijkt verder dan wat je hoort. Goed.’ Haar toon bleef echter even vlak als een geschuurde steen. ‘Je keert terug met Aes Sedai. Sommigen zullen geloven dat dat betekent dat je werkelijk door de knieën bent gegaan. Wat je ook zegt of doet, ze zullen aannemen dat je nu het juk van de Aes Sedai draagt. En dat nog voor bekend wordt dat je een gevangene bent geweest. Geheimen vinden kiertjes waar een vlo niet doorheen kan en een geheim dat zovelen bekend is, krijgt vleugels.’
Perijn nam Dobraine en Nurelle op, die met hun mannen toekeken, en slikte moeizaam. Hoeveel van Rhands volgelingen volgden hem omdat het gewicht van de Aielmassa’s achter km stond? In ieder geval niet allemaal, maar voor iedere man die de keus had gemaakt omdat Rhand de Herrezen Draak was, waren er rijf of wellicht tien gekomen omdat het Licht het sterkste scheen op de sterkste partij. Als de Aiel zich losmaakten of verdeeld raakten...
Over die mogelijkheid wilde hij niet eens nadenken. De verdediging van Tweewater had zijn kundigheden tot op de bodem aangesproken, misschien wel verder dan dat. Of hij nou ta’veren was of niet, hij geloofde geen moment dat hij een van die mannen was die uiteindelijk in de verhalen opdoken. Dat was iets voor Rhand. Moeilijkheden ter grootte van een dorp vormden zijn grens. Niettemin maalden zijn gedachten door. Wat te doen wanneer het ergste gebeurde? Lange lijsten flitsten door zijn hoofd: wie zou er trouw blijven en wie zou proberen weg te glippen? De eerste lijst was kort genoeg en de tweede lang genoeg om er een droge keel van te krijgen. Teveel mensen maakten nog steeds plannen voor hun eigen voordeel, alsof ze nooit van de Voorspellingen over de Laatste Slag hadden gehoord. Hij vermoedde dat sommigen nog steeds de dag van Tarmon Gai’don op die manier zagen. Het ergste was nog dat de meesten niet eens Duistervrienden waren, maar mensen die altijd eerst naar hun eigen belangen keken. Loials oren hingen slap omlaag. Hij doorzag het ook.
Zodra Sorilea was uitgesproken, schoten haar ogen opzij met een blik waarmee gaten in stadsmuren konden worden geboord. ‘Jullie is gezegd in de wagen te blijven.’ Bera en Kiruna stonden met een schok stil en Alanna schoof bijna tegen hen aan. ‘Jullie mochten de Ene Kracht niet zonder toestemming aanraken, maar jullie hebben afgeluisterd wat hier werd gezegd. Jullie zullen leren dat ik meen wat ik zeg.’
Ondanks Sorilea’s snijdende blik zette het drietal zich schrap. Bera en Kiruna met een ijzige waardigheid, Alanna met een smeulende uitdaging. Loials enorme ogen rolden eerst naar hen, daarna naar de Wijzen. Als zijn oren eerder slap hadden gehangen, waren ze nu volkomen verlept. Zijn lange wenkbrauwen hingen tot op zijn wangen omlaag. Verontrust denkend aan de lijsten in zijn hoofd vroeg Perijn zich verstrooid af tot hoever de Aes Sedai dit wilden uitvechten. Afluisteren met de Ene Kracht! Wellicht zouden ze de straf van de Wijzen erger vinden dan het geblaf van Sorilea, de straf van Rhand ook trouwens.
Ditmaal echter niet. Rhand leek niet eens te beseffen dat ze er stonden. Hij keek dwars door Sorilea heen. Of misschien luisterde hij naar iets wat niemand anders kon horen. ‘Hoe zit het met de natlanders?’ zei hij uiteindelijk. ‘Colavaere is toch tot koningin gekroond, nietwaar?’ Eigenlijk was het geen vraag.
Sorilea knikte. Haar duim tikte op de greep van het mes aan haar riem, maar ze bleef de Aes Sedai scherp in het oog houden. Wie bij de natlanders tot koning of koningin werd uitverkoren, was geen zorg van de Aiel, en de keus van de boomdoders in Cairhien al helemaal niet. Een ijspegel stak in Perijns hart. Dat die Colavaere van Huis Saighan de Zonnetroon wilde hebben, was geen geheim. Ze had al plannen gesmeed vanaf de dag dat Galdrian Riatin was vermoord, nog voor Rhand zichzelf tot Herrezen Draak had uitgeroepen. En ze was er stug mee doorgegaan sinds algemeen bekend was geworden dat Rhand de troon aan Elayne wilde geven. Weinigen wisten echter dat ze een koelbloedige moordenares was. En Faile was in de stad. Ze was gelukkig niet alleen. Bain en Chiad zouden vlak bij haar blijven. Het waren Speervrouwen en haar vriendinnen, bijna wat de Aiel naastzusters noemden. Ze zouden ervoor zorgen dat haar niets kwaads overkwam. De ijspriem wilde echter niet verdwijnen. Colavaere haatte Rhand en, daarvan afgeleid, iedereen die Rhand na stond. Zoals wellicht de vrouw van Rhands vriend. Nee. Bain en Chiad zouden haar beschermen.
‘Dit is een heel kwetsbare toestand.’ Kiruna schoof wat dichter naar Rhand toe en wist Sorilea opmerkelijk goed te negeren. Voor zo’n tanige vrouw had die Wijze ogen als mokers. ‘Wat je ook doet, het kan ernstige gevolgen hebben. Ik...’
‘Wat heeft Colavaere over mij gezegd?’ vroeg Rhand al te terloops. ‘Heeft zij Berelain nog kwaad gedaan?’ Berelain, de Eerste van Mayene, was door Rhand aangesteld om Cairhien te besturen. Waarom vroeg hij niet naar Faile?
‘Berelain sur Paendrag maakt het goed,’ mompelde Sorilea terwijl ze de Aes Sedai nog steeds genadeloos opnam. Uiterlijk bleef Kiruna kalm, al werd ze onderbroken en genegeerd, maar de blik die ze op Rhand richtte, kon een laaiend smidsvuur met blaasbalgen en al tot ijs bevriezen. De rest van het verhaal mocht Feraighin van Sorilea zelf vertellen.
De roodharige vrouw schrok op en schraapte haar keel. Ze had er duidelijk niet op gerekend nog het woord te moeten voeren. Ze mat zich weer een waardige houding aan alsof ze haastig een gewaad aanschoot. ‘Colavaere Saighan zegt dat je naar Caemlin bent gereisd, Car’a’carn, of wellicht naar Tyr. Maar waar je ook heen bent, iedereen dient te bedenken dat je de Herrezen Draak bent en gehoorzaamd moet worden.’ Feraighin snoof. De Herrezen Draak maakte geen deel uit van de Aielvoorspellingen, alleen de Car’a’carn. ‘Ze zegt dat je zult terugkeren en haar op de troon zult bevestigen. Ze spreekt vaak met de stamhoofden en moedigt ze aan de speren naar het zuiden te laten trekken. Om jou gehoorzaam te zijn, zegt ze. Ze spreekt niet met de Wijzen en hoort alleen de wind wanneer wij iets zeggen.’ Ditmaal benaderde haar gesnuif dat van Sorilea. Niemand vertelde de stamhoofden wat ze moesten doen, maar de Wijzen ergeren was een slechte manier om de stamhoofden van iets te overtuigen.
Perijn vond het echter heel begrijpelijk, tenminste voor zover hij aan iets anders dan Faile kon denken. Colavaere had waarschijnlijk nooit veel aandacht geschonken aan de ‘wilden’. Ze besefte niet dat de Wijzen meer deden dan kruiden uitdelen, maar ze wilde wel alle Aiel tot en met de laatste uit Cairhien hebben. In deze omstandigheden was het de vraag of een van de stamhoofden naar haar had geluisterd. Maar de vraag die Rhand stelde, was minder voor de hand liggend.
‘Wat is er nog meer in de stad gebeurd? Alles wat je hebt opgevangen, Feraighin. Misschien iets wat alleen voor natlanders belangrijk is.’ Ze gooide verachtelijk haar rode lokken naar achter. ‘Natlanders zijn net zandvliegen, Car’a’carn. Wie kan nu weten wat zij belangrijk vinden? Ik heb in elk geval wel gehoord dat er vreemde dingen in de stad gebeuren, net als bij de tenten. Mensen zien soms onmogelijke zaken, slechts korte tijd bestaat iets onbestaanbaars wel. Mannen, vrouwen en kinderen zijn gestorven.’ Perijns vel kriebelde. Hij wist dat ze de bellen van het kwaad bedoelde, die opstegen uit de kerker van de Duistere als schuim uit een stinkend moeras. Ze dreven door het Patroon tot ze openbarstten. Perijn had er ooit eens in gevangen gezeten en een tweede keer wilde hij niet meemaken. ‘Als je wilt weten wat de natlanders doen,’ ging ze verder, ‘wie heeft er tijd om naar zandvliegen te kijken? Tenzij ze bijten. Wat me eraan doet denken. Ik begrijp het niet, maar jij wellicht wel. Deze zandvliegen zullen vroeg of laat gaan bijten.’