Sorilea schonk Rhand een flitsende glimlach. ‘Misschien, Car’a’carn,’ zei ze droogjes. Perijn betwijfelde of ze ooit voor iemand sprong. ‘Misschien gebeurt dat.’ Ze klonk niet echt overtuigd. Na nogmaals zijn hoofd te hebben geschud schreed Rhand weg, samen met Min en geschaduwd door de Speervrouwen. Hij deelde bevelen uit over wie met hem meeging en wie met de Wijzen. Rhuarc gaf de siswai’aman aanwijzingen. Alanna volgde Rhand met haar ogen. Perijn had graag willen weten wat zich daar allemaal afspeelde. Sorilea en de anderen hielden Rhand ook in de gaten en roken allesbehalve zachtaardig.
Feraighin stond alleen, besefte hij. Nu had hij de kans. Maar toen hij probeerde haar aan te spreken, werd ze omringd door Sorilea, Amys en de anderen van de ‘raad’ en netjes van hem weggeleid. Op enige afstand bedolven ze haar onder de vragen. De scherpe blikken voor Kiruna en de andere twee zusters lieten geen enkele twijfel bestaan of ze afluisteren zouden toestaan. Kiruna leek het te overwegen. Ze was zo laaiend dat het een wonder leek dat haar zwarte haren niet recht overeind stonden. Bera sprak haar ferm toe en zonder moeite te doen hoorde Perijn ‘verstandig’ en ‘geduld’, ‘voorzichtig’ en ‘dwaas’. Wat voor wie was bedoeld, werd niet duidelijk.
‘Als we de stad bereiken, zal er worden gevochten.’ Aram klonk gretig.
‘Natuurlijk niet,’ zei Loial onvervaard. Zijn oren bewogen en hij tuurde verontrust naar zijn bijl. ‘Dat gebeurt toch niet, hè Perijn?’ Perijn schudde zijn hoofd. Hij wist het niet. Konden de andere Wijzen Feraighin maar een paar tellen met rust laten. Waarover moesten ze zo nodig praten?’
‘Vrouwen,’ mompelde Gaul, ‘zijn vreemder dan dronken natlanders.’
‘Wat?’ vroeg Perijn verstrooid. Wat zou er gebeuren wanneer hij zich gewoon in die kring Wijzen drong? Alsof ze zijn gedachten had gelezen keek Edarra hem strak en fronsend aan. En enkele anderen. Soms leek het of vrouwen je gedachten konden lezen. Nou ja...
‘Ik zei dat vrouwen vreemd zijn, Perijn Aybara. Chiad heeft me verteld dat ze geen bruidskrans aan mijn voeten gaat neerleggen, gewoon keihard verteld.’ De Aielman klonk verontwaardigd. ‘Ze zei dat ze me als minnaar wilde nemen, zij en Bain, maar meer niet.’ Vroeger zou het Perijn hebben geschokt, maar hij had zoiets al eerder gehoord. De Aiel waren ongelooflijk... vrij... in dat soort dingen. ‘Alsof ik niet goed genoeg ben om haar echtgenoot te zijn.’ Gaul snoof boos. ‘Ik mag Bain niet, maar ik trouw met haar als dat Chiad gelukkig maakt. Als Chiad geen bruidskrans voor me wil vlechten, moet ze haar pogingen mij te verleiden staken. Als ik haar belangstelling niet zozeer weet te wekken dat ze met me trouwt, hoort ze me vrij te laten.’
Perijn keek hem gefronst aan. De groenogige Aiel was langer dan Rhand, bijna een hoofd groter dan hijzelf. ‘Waar heb je het over?’
‘Chiad, natuurlijk. Heb je niet geluisterd? Ze ontwijkt me, maar telkens wanneer ik haar zie, blijft ze lang genoeg staan om zeker te zijn dat ik kijk. Ik weet niet hoe jullie natlanders het doen, maar bij ons is dat een van de manieren van een vrouw. Wanneer je er het minst op rekent, valt ze je opeens op en dan is ze in een flits weer weg. Ik wist tot vanmorgen niet eens dat ze met de Speervrouwen was meegekomen.’
‘Bedoel je dat ze hier is?’ fluisterde Perijn. De ijspiek zat er weer, nu een brede kling die hem uitholde. ‘En Bain? Is die ook hier?’ Gaul trok zijn schouders op. ‘De een is zelden ver van de ander. Maar ik wil Chiads belangstelling, niet die van Bain.’
‘Bloedvuur met hun belangstelling,’ schreeuwde Perijn. De Wijzen draaiden zich om en keken hem aan. Feitelijk deden alle mensen op de helling dat. Kiruna en Bera staarden en hun gezichten stonden bijzonder nadenkend. Met moeite sprak hij wat zachter. Aan zijn felheid kon hij echter weinig doen. ‘Ze werden verondersteld haar te beschermen! Ze is in de stad, in het koninklijk paleis met Colavaere – met Colavaere! – en ze werden geacht haar te beschermen.’
Gaul krabde zijn hoofd en keek Loial aan. ‘Is dit een natlandergrap-je? Faile Aybara draagt toch geen korte rok meer?’
‘Ik weet dat ze geen kind is.’ Perijn haalde diep adem. Het was heel moeilijk vlak te praten nu zijn maag een en al zuur leek. ‘Loial, wil jij aan deze... aan Gaul uitleggen dat onze vrouwen niet met speren rondspringen en dat Colavaere Faile niet eens zou aanbieden om te vechten, maar gewoon iemand zou bevelen haar de keel af te snijden of haar van een muur te gooien of...’ De beelden waren hem te veel. Hij moest bijna braken.
Loial klopte hem onhandig op zijn schouder. ‘Perijn, ik weet dat je bezorgd bent. Ik weet hoe ik me zou voelen als ik meende dat er iets met Erith was gebeurd.’ De toefjes haar op zijn oren trilden. Nou, hij had mooi praten. Hij zou zo hard mogelijk weglopen om zijn moeder en de door haar uitverkoren Ogiervrouw te vermijden. ‘Ach Perijn, Faile wacht gezond en wel op je, dat weet ik gewoon. En jij weet dat ze heel goed op zichzelf kan passen. Luister. Ze kan voor zichzelf zorgen, voor jou en mij, en zelfs nog voor Gaul.’ Zijn dreunende lach klonk wat gemaakt en zwakte al snel af tot grote ernst. ‘Perijn... Perijn, je weet dat je er niet altijd kunt zijn om Faile te beschermen, hoe graag je dat ook wilt. Je bent ta’veren. Het Patroon heeft je met een doel gesponnen en gebruikt jou voor dat doel.’
‘Bloedvuur met het Patroon,’ grauwde Perijn. ‘Van mij mag de fik erin als dat haar in veiligheid brengt.’ Loials oren stonden stijf van schrik en zelfs Gaul leek wat terug te deinzen.
En wat maakt dat van mij? dacht Perijn. Hij was nog wel zo kwaad geweest op de mensen die krabbend en bijtend de Laatste Slag en de oprukkende Schaduw negeerden omwille van hun eigen gewin. Waarin verschilde hij dan van hen?
Rhand trok de teugels aan en hield het zwarte paard naast hem stil. ‘Kom je mee?’
‘Ik kom,’ zei Perijn ruw. Hij had geen antwoord op zijn eigen vraag, maar een ding wist hij wel. Voor hem was Faile de wereld.
4
De stad Cairhien
Perijn zou meer haast hebben gemaakt dan Rhand, hoewel hij wist dat de paarden dat niet zolang konden volhouden. De helft van de tijd reden ze in draf, de andere helft liepen ze naast hun dieren. Rhand leek zich van niets anders bewust te zijn, al had hij altijd een hand klaar voor Min wanneer ze struikelde. Verder was hij in een andere wereld en knipperde hij verbaasd met zijn ogen wanneer die op Perijn of Loial vielen. Eigenlijk verkeerde niemand in een betere toestand. Dobraines en Haviens mannen staarden recht voor zich uit en verbeten hun eigen zorgen over wat ze zouden aantreffen. De mannen uit Tweewater hadden Perijns sombere stemming overgenomen. Ze mochten Faile -feitelijk werd ze door sommigen zelfs zeer vereerd – en als haar op een of andere manier kwaad was gedaan... Zelfs Arams gretigheid vergrauwde toen tot hem doordrong dat Faile in gevaar kon verkeren. Iedere man richtte zich op de roeden die nog voor hem lagen, op de stad in de verte. Behalve wellicht de Asha’man. Zij volgden Rhand op de hielen als een troep raven en namen het landschap waar de colonne doorheen trok, in zich op, nog steeds op hun hoede voor een hinderlaag. Dashiva zat als een meelzak onderuitgezakt in zijn zadel en mopperde somber in zichzelf wanneer hij moest hollen. Hij keek woest, alsof hij op een hinderlaag hoopte.
Daar bestond weinig kans op. Sulin en een tiental Far Dareis Mai draafden nog in Perijns zicht voor de colonne uit, terwijl er zeker evenveel nog verder vooruit waren om de weg te verkennen. Een even groot aantal dekte de flanken. Sommigen hadden hun korte speren in de tuigen gestopt die hun pijlkokers op de rug vasthielden, zodat de speerpunten boven hun hoofd op en neer wipten. De kleine bruine bogen hadden ze in de hand en de pijlen waren aangelegd. Ze hielden even scherp het oog op alles wat de Car’a’carn zou kunnen bedreigen als op Rhand zelf, alsof ze hem ervan verdachten opnieuw te verdwijnen.