Выбрать главу

Als er een valstrik klaar lag of enig gevaar dreigde, zouden ze het zien. Chiad, een lange vrouw met donkerrood haar en grijze ogen, was een van Sulins Speervrouwen. Perijn staarde naar haar rug en wenste vurig dat ze zich naar de anderen liet afzakken en iets tegen hem zou zeggen. Zo nu en dan wierp ze een blik op hem, maar vermeed hem verder alsof hij aan drie besmettelijke ziektes leed. Bain was niet in de colonne. De meeste Speervrouwen volgden vrijwel hetzelfde pad met Rhuarc en de algai’d’siswai, maar ze kwamen langzamer vooruit vanwege de wagens en de gevangenen.

Failes zwarte merrie draafde achter Stapper mee, haar teugels aan zijn zadel gebonden. De mannen uit Tweewater hadden Zwaluw van Caemlin meegenomen toen ze zich bij Perijn voegden voor Dumais Bron. Iedere keer dat hij naar de merrie keek die achter hem aan danste, vormde zich in zijn hoofd het gelaat van zijn vrouw. Haar ferme neus en gulle mond, flitsende donkere ogen, schuin boven duidelijke jukbeenderen. Ze hield bijna evenveel van het dier als van hem. Een vrouw die even trots was als knap, even vurig als trots. De dochter van Davram Bashere zou zich niet verstoppen en zelfs haar tong niet bedwingen, voor niemand, ook niet voor vrouwen als Colavaere. Viermaal hielden ze halt om de dieren rust te gunnen en hij klemde zijn tanden op elkaar vanwege het oponthoud. Heel goed voor paarden zorgen was een tweede natuur voor hem. Hij bekeek Stapper verstrooid na en gaf de hengst uit gewoonte water. Met Zwaluw was hij voorzichtiger. Als Zwaluw veilig in Cairhien kwam... In zijn hoofd speelde eigenlijk nog maar één idee: als hij haar merrie in Cairhien kreeg, zou het met Faile goed zijn. Het was belachelijk, een kinderspelletje, een stomme droom van een kleine jongen, maar de gedachte verdween niet.

Bij elke stop probeerde Min hem gerust te stellen. Met een speelse grijns zei ze dat hij leek op de dood op een winterochtend, wachtend op iemand die zijn graf dichtgooide. Ze zei hem dat Faile bij het zien van zo’n gezicht de deur meteen zou dichtslaan. Ze moest echter ook toegeven dat geen van haar beelden aangaf dat Faile niets was overkomen.

‘Licht, Perijn,’ zei ze ten slotte uitgeput, terwijl ze haar grijze rijhandschoenen aantrok, ‘als iemand die vrouw kwaad probeert te doen, laat ze hem in de gang wachten tot ze tijd voor hem heeft.’ Hij wilde haar bijna afsnauwen. Het was niet zo dat de twee elkaar eigenlijk niet mochten.

Loial herinnerde Perijn eraan dat de Jagers naar de Hoorn best voor zichzelf konden zorgen en dat Faile ook zonder een schrammetje de Trolloks in Emondsveld had overleefd. ‘Ze is in orde, Perijn,’ baste zijn stem medelevend terwijl hij naast Stapper meedraafde, de lange bijl op zijn schouder, ik weet dat ze dat is.’ Maar hij zei wel twintigmaal hetzelfde en elke keer klonk het wat minder gemeend.

De laatste poging van Loial om Perijn een riem onder het hart te steken, ging wat verder dan de Ogier bedoelde, ik weet zeker dat Faile voor zichzelf kan zorgen, Perijn. Ze is heel anders dan Erith. Ik kan amper op Erith wachten, wachten tot ze mij haar echtgenoot maakt, zodat ik voor haar kan zorgen. Ik denk dat ik dood zou gaan als ze van gedachten veranderde.’ Waarna zijn mond wijd open bleef staan en zijn enorme ogen uit de kassen leken te rollen. Met schichtige oren struikelde hij over zijn eigen voeten en viel bijna. ‘Ik was niet van plan zoiets te zeggen,’ zei hij schor, nadat hij weer naast Perijns paard meebeende. Zijn oren trilden nog steeds, ‘Ik ben er niet zeker van dat... Ik ben nog te jong om...’ Hij slikte moeizaam, keek Perijn beschuldigend aan en had ook nog een verwijtende blik voor Rhand over. ‘Het is amper veilig je mond open te doen in de buurt van twee ta’veren. Zo kunnen allerlei woorden aan je ontsnappen!’ Natuurlijk, maar het was altijd iets wat al in iemands mond bestorven lag, zoals hij trouwens heel goed wist, al gebeurde het misschien een op de duizend keer of duizend van de duizend keer zonder dat er ta’veren waren. Dat wist Loial ook en die zekerheid leek hem evenveel vrees in te boezemen als alles wat Perijn ooit van hem had gezien. Er verstreek een behoorlijk lange tijd voor de oren van de Ogier ophielden met trillen.

Perijn kon alleen maar aan Faile denken, maar hij was niet blind. Niet helemaal. Wat hij eerst opving, zonder het naar het zuidwesten rijdend echt te zien, begon aan de randjes door te sijpelen. Het weer was heet geweest bij hun vertrek uit Cairhien naar het noorden, amper twee weken geleden, maar het leek of de hand van de Duistere de wereld nog sterker vastgreep, het land nog wanhopiger vermorzelde dan eerst. Knisperend gras kraakte onder paardenhoeven, verschrompelde bruine klimplanten vormden spinnenwebben op rotsige heuvelhellingen, en kale takken waren niet slechts bladloos, maar dood en gebarsten door een kurkdroge wind. Naaldbomen, pijnbomen en lederbladeren waren vaak bruin en geel.

Na enkele spannen verschenen de eerste boerderijen, eenvoudige vierkante bouwsels van donkere steen. Eerst langs gerooide velden in de wouden en daarna dichter opeen, nu het bos uitdunde tot bomen die die naam nauwelijks verdienden. Een slingerend zandspoor over de kammen en toppen van de heuvels volgde meer de door stenen muren omgeven velden dan de hellingen. Van de eerste boerderijen leken de meeste verlaten. Hier lag een omgevallen stoel met spijlen voor een huis, daar een lappenpop langs de weg. Broodmager vee en suffe schapen stonden verspreid in weilanden waar de raven zich regelmatig op karkassen neerzetten. De meeste weilanden telden minstens twee dode dieren. Waterstroompjes waren slecht druppels door geulen van gedroogde modder. Akkers die nu dik onder de sneeuw hadden moeten liggen, leken een en al stof, wanneer die tenminste niet door de wind werd weggeblazen.

Een hoge stofpluim gaf de doorgang van de colonne aan, tot de smalle zandige pas samenkwam met de brede met stenen geplaveide weg die van de Jangai-pas naar Cairhien voerde. Hier waren wel mensen, zij het weinig en die waren vaak sloom en toonden doffe ogen. Nu de ondergaande zon bijna halverwege de einder was, leek de lucht wel een oven. Zo nu en dan reed een ossenkar of een paard-en-wagen zo snel mogelijk de weg al, een smal zandspoor op, of zelfs de velden in om uit hun buurt te blijven. Voerlui en een handvol boeren op het veld keken uitdrukkingsloos toe terwijl ze de drie banieren voorbij zagen komen.

Zo’n duizend gewapende mannen gaven reden genoeg voor een scherpe blik. Duizend gewapende mannen die zich haastig en doelbewust ergens heen repten, vormden meer dan genoeg reden om lang te kijken en dankbaar te zijn dat ze ook weer uit het zicht verdwenen. Toen de zonsondergang minder dan tweemaal de omvang van de zon weg was, liep de weg over een hoogte heen en zagen ze twee tot drie span verder Cairhien liggen. Rhand trok de teugels aan en de Speervrouwen die nu allemaal bij elkaar waren, lieten zich ter plekke op hun hurken zakken. Ze bleven echter scherp rondkijken.

Er leek niets te bewegen op de bijna boomloze heuvels die in het westen naar de Alquin afdaalden. De stad vormde een grote massa van vierkante, grijze stenen. omwallingen en torens. Schepen van allerlei grootte lagen in de rivier voor anker en enkele waren afgemeerd aan de pieren van de andere oever met de graanpakhuizen. Enkele vaartuigen waren onder zeil of werden verder geboomd. Het gaf een indruk van vrede en welvaart. Met nog geen wolkje aan de hemel was het licht scherp en Perijn kon de enorme wapperende banieren aan de torens van de stad duidelijk zien toen de wind ze ontvouwde. De vuurrode Banier van het Licht, de witte Drakenbanier met het slangachtige schepsel met scharlakenrode en gouden schubben, en de kronkelende stralen van de Rijzende Zon van Cairhien, goud op blauw. Een vierde die even hoog was gehesen als de drie andere banieren, toonde een zilveren ruit op een geblokt veld van geel en rood.

Een nors kijkende Dobraine liet zijn kleine kijkglas omlaag zakken en stopte het in een fraai bewerkte leren koker aan zijn zadel, ik had de hoop dat de wilden het ergens verkeerd hadden, maar als Huis Saighan de Rijzende Zon heeft uitgestoken, heeft Colavaere bezit van de troon genomen. Ze zal elke dag geschenken in de stad uitdelen, zoals munten, voedsel en allerlei spullen. Dat is gebruikelijk bij een kroningsfeest. Een heerser is het meest geliefd in de week na zijn troonsbestijging.’ Hij nam Rhand van opzij op; de inspanning van een open gesprek vervormde de trekken van zijn gezicht. ‘De burgers kunnen in opstand komen als ze niet goed vinden wat je doet. De straten kunnen rivieren van bloed worden.’