Выбрать главу

‘Als Berelain je verhaal bevestigt,’ zei Rhand, ‘zal ik je onder haar hoede plaatsen en ben je haar verantwoordelijkheid.’ Kijkend naar de kroon leek hij voor het eerst te beseffen dat hij dit uitbundige gouden sieraad vol juwelen nog steeds vasthield. Heel zacht plaatste hij hem op de zijden zitting van de Zonnetroon. ‘Ik denk niet dat iedere Aes Sedai mijn vijand is, niet geheel en al, maar ik sta geen intriges toe en ik weiger me te laten bespelen. Niet meer. Het is jouw keuze, Annoura, maar als je de verkeerde maakt, ga je naar de Wijzen, als je lang genoeg in leven blijft. Ik zal de Asha’man niet hinderen; een fout komt je duur te staan.’

‘De Asha’man,’ zei Annoura kalm. ‘Ik begrijp het volkomen.’ Maar ze liet haar tong langs haar lippen glijden.

‘Mijn heer Draak! Colavaere heeft samengezworen om haar eed van trouw te breken.’ Perijn had zo naar Failes stem verlangd dat hij opveerde toen ze dit zei en uit de rij van het gevolg stapte. Zorgvuldig haar woorden kiezend hing ze als een biddende valk over de zogenaamde koningin heen. Licht, wat was ze knap! ‘Colavaere heeft gezworen u in alles te gehoorzamen en uw wetten te handhaven, maar ze heeft plannen beraamd om Cairhien van de Aiel te bevrijden door hen naar het zuiden te sturen en om alles weer terug te draaien naar de toestand van voor uw komst. Ze heeft ook gezegd dat als u ooit terugkeerde, u het niet zou aandurven haar besluiten te herroepen. De vrouw die ze dit heeft verteld, Maire, was lid van haar gevolg. Maire verdween spoorloos na mij dit te hebben verteld. Ik heb geen bewijs, maar ik neem aan dat ze dood is. Ik geloof dat Colavaere het betreurde dat ze haar plannen al te spoedig had prijsgegeven.’

Dobraine schreed de trap van de verhoging op, zijn helm onder de arm. Zijn gezicht had van koud ijzer kunnen zijn. ‘Colavaere Saighan,’ verkondigde hij vormelijk, hoorbaar tot in elke hoek van de Grote Zaal, ‘bij mijn onsterfelijke ziel onder het Licht, ik, Dobraine, Hoogzetel van Huis Taborwin, klaag jou, Colavaere Saighan, aan wegens verraad waarop de doodstraf staat.’

Rhands hoofd wendde zich met gesloten ogen naar het tweetal. Zijn mond bewoog een beetje. Perijn wist dat alleen hij Rhands woorden kon opvangen. ‘Nee. Ik kan het niet. Ik doe het niet.’ Nu begreep Perijn het oponthoud. Rhand zocht een uitweg. Perijn had er graag een willen vinden.

Colavaere hoorde het zeker niet, maar zij zocht eveneens een uitweg. Ze keek wild de zaal rond, van de Zonnetroon naar de andere leden van haar gevolg en naar de heren en vrouwes, alsof die naar voren zouden komen om haar te verdedigen. Hun voeten leken als in mortel versteend. Ze zag een zaal vol voorzichtige, uitdrukkingsloze en bezwete gezichten, vol ogen die haar ontweken. Sommige ogen gleden opzij naar de Asha’man, maar niet al te openlijk. Het reeds aanzienlijke gat tussen de adel en de Asha’man werd merkbaar groter.

‘Leugens,’ siste ze, met haar handen in haar rok grijpend. ‘Allemaal leugens! Jij gluiperige kleine...’ Ze deed een stap naar Faile. Rhand stak zijn arm tussen hen hoewel Colavaere dat niet leek te zien en Faile keek alsof ze dat niet nodig had. Iedereen die haar aanviel, stond een verrassing te wachten.

‘Faile liegt niet,’ gromde Perijn. Nou ja, niet over dit soort dingen.

Wederom herstelde Colavaere zich. Ze mocht dan klein zijn, ze gebruikte elke duim van haar lengte. Perijn bewonderde haar bijna. Als hij niet dacht aan Meilan, Maringil en die Maire, en aan het Licht mocht weten hoeveel anderen, ‘Ik eis gerechtigheid, mijn heer Draak.’ Haar stem klonk statig en kalm. Koninklijk. ‘Er is geen enkel bewijs voor zulke smerigheid. Hier wordt zomaar gesteld dat iemand die niet meer in Cairhien is, zegt dat ik woorden heb gebruikt die ik nooit heb uitgesproken! Ik eis gerechtigheid van de Draak. Op grond van uw eigen wetten dient er bewijs te zijn.’

‘Hoe weet je dat ze niet meer in Cairhien is?’ vroeg Dobraine uitdagend. ‘Waar is ze?’

‘Ik neem aan dat ze weg is.’ Ze richtte haar antwoord tot Rhand. ‘Maire heeft mijn dienst verlaten en ik heb haar vervangen door Reale. Die vrouw daar.’ Ze wees naar de derde vrouw in haar gevolg, links van de troon, ik heb geen idee van haar verblijfplaats. Breng haar maar voor me, wanneer ze in de stad is, en laat haar die belachelijke aantijgingen maar eens herhalen als ik erbij ben. Ik slinger haar de leugens midden in het gezicht terug.’ Faile keek haar moordlustig aan. Perijn hoopte dat ze geen verborgen dolk zou trekken. Ze had de gewoonte dat te doen wanneer ze kwaad genoeg was.

Annoura schraapte haar keel. Ze had Rhand naar Perijns zin veel te aandachtig staan opnemen. Ze deed hem opeens aan Verin denken, met haar blik van een vogel die een worm ziet. ‘Mag ik iets opmerken, meester... eh... mijn heer Draak?’ Hij knikte kortaf en haar stola schikkend vervolgde ze: ‘Van de jonge Maire weet ik niets. Alleen dat ze op een morgen nog hier was en ’s avonds nergens meer gevonden kon worden, terwijl niemand wist waar ze heen was. Maar heer Maringil en Hoogheer Meilan; dat is een andere zaak. De Eerste van Mayene heeft twee allervoortreffelijkste dievenvangers meegenomen, mannen die ervaren zijn in het oplossen van misdaden. Zij hebben me twee mannen voorgeleid die Hoogheer Meilan op straat hebben overvallen, hoewel beiden volhouden dat ze slechts zijn armen vasthielden terwijl anderen toestaken. Ze hebben me tevens de dienstmeid voorgeleid die vergif in de kruidenwijn deed die heer Maringil graag dronk voor hij ging slapen. Ook zij zegt dat ze niet echt schuldig is. Haar behoeftige moeder en zijzelf zouden zijn gedood, indien ze heer Maringil niet vergiftigde. Dat zegt ze althans en in haar geval denk ik dat ze de waarheid spreekt. Haar berouw bij de bekentenis was niet gespeeld, volgens mij. Zowel de mannen als de vrouw zijn het over één ding eens: de bevelen voor hun daden kwamen uit de mond van vrouwe Colavaere zelf.’

Woord na woord lekte het verzet uit Colavaere weg. Ze stond nog rechtop, maar dat leek een wonder. Ze zag er even slap uit als een vochtige doek. ‘Ze hebben het beloofd,’ mummelde ze tegen Rhand. ‘Ze beloofden dat je nooit meer zou terugkeren.’ Te laat sloeg ze haar handen voor haar mond. Haar ogen puilden uit en Perijn wenste dat hij het geluid dat uit haar keel kwam niet had gehoord. Niemand zou zulke geluiden moeten maken.

‘Verraad en moord.’ Dobraine klonk voldaan. Het verstikte gekrijs leek hem niet te deren. ‘De straf is hetzelfde, mijn heer Draak. De dood. Volgens uw nieuwe wet echter staat op moord de galg.’ Om de een of andere reden keek Rhand naar Min. Ze beantwoordde zijn blik met diepe droefheid. Niet vanwege Colavaere. Vanwege Rhand. Perijn vroeg zich af of Min een beeld had gezien.

‘Ik... ik eis de bijl,’ wist Colavaere nog verstikt te zeggen. Haar gezicht was volkomen slap. Ze was ter plekke oud geworden en haar ogen weerspiegelden een naakte doodsangst. Er was haar niets gelaten, maar ze vocht voor de laatste kruimeltjes. ‘Het is... het is mijn recht. Ik wil niet... ik laat me niet als een gewone burger ophangen.’

Rhand leek in tweestrijd te verkeren, hij schudde op die verontrustende manier zijn hoofd. Toen hij eindelijk iets zei, waren zijn woorden kil als ijs en hard als staal. ‘Colavaere Saighan, ik ontneem je je titels.’ Hij dreef zijn woorden als nagels in winterhard hout. ‘Ik ontneem je je grond, je landerijen en je bezittingen. Ik ontneem je alles, behalve de kleren die je nu draagt. Bezit je een... bezat je een boerderij? Een kleine boerderij?’