Elke zin was een dolksteek voor de vrouw. Ze zwaaide als dronken heen en weer, geluidloos het woord ‘boerderij’ vormend, alsof ze het nooit eerder had gehoord. Annoura, Faile en iedereen staarden Rhand aan, verbijsterd, nieuwsgierig, of allebei. Perijn niet het minst. Een boerderij? Was het eerder doodstil geweest in de Grote Zaal, nu leek het of er niet eens meer iemand ademhaalde.
‘Dobraine, had ze een boerderij?’
‘Ze bezit, bezat... vele boerderijen, mijn heer Draak,’ antwoordde de Cairhiener langzaam. Hij begreep er zichtbaar even weinig van als Perijn. ‘De meeste waren heel uitgestrekt. Maar de landerijen bij de Rug van de Wereld waren altijd verdeeld in lappen van minder dan vijftig heeg. Alle pachters hebben ze tijdens de Aiel-oorlog verlaten.’
Rhand knikte. ‘Tijd om daar verandering in te brengen. Dat land daar heeft al te lang braak gelegen. Ik wil dat er weer mensen naartoe trekken om het te bewerken. Dobraine, zoek uit wat Colavaeres kleinste boerderij bij de Drakenmuur was. Colavaere, ik verban je naar die boerderij. Dobraine zal ervoor zorgen dat je wordt voorzien van alles wat voor het werk op een boerderij nodig is en van iemand die jou bijbrengt hoe je de grond moet bewerken. En met enkele bewakers zodat je de rest van je leven nooit verder kunt gaan dan één dag lopen. Maak het in orde, Dobraine. Over een week wil ik haar weg hebben.’ Een verwilderde Dobraine aarzelde voor hij knikte. Perijn ving wat gemompel op uit de verzamelde groep edelen achter zich. Dit was ongehoord. Niemand begreep waarom ze niet hoefde te sterven. En al dat andere! Vroeger waren er ook landerijen onteigend, maar nooit alles, nooit de titel zelf. Heren en vrouwes waren verbannen, zelfs levenslang, maar nooit naar een boerderij!
Colavaeres antwoord volgde meteen. Haar ogen draaiden omhoog en ze sloeg achterover tegen de treden.
Perijn sprong toe om haar op te vangen maar iemand anders was vlugger. Voor hij de eerste stap had gezet, viel ze gewoon niet verder. Ze hing slap midden in de lucht, schuin boven de treden van de verhoging, het hoofd opzij gerold. Traag steeg haar bewusteloze lichaam op, zwaaide rond en werd zachtjes voor de Zonnetroon neergevlijd. Rhand. Perijn nam aan dat een Asha’man haar zonder meer had laten vallen.
Annoura liet een tsssk horen. Ze leek niet verbaasd of verstoord, maar haar duimen wreven zenuwachtig over haar wijsvingers, ik vermoed dat ze liever de bijl had gehad. Ik zal voor haar zorgen als u uw mannen, uw Asha’man...’
‘Ze is niet jouw zorg,’ zei Rhand bot. ‘Ze leeft en... Ze leeft.’ Hij haalde lang en beverig adem. Min stond al naast hem voor hij zijn adem liet ontsnappen. Ze bleef gewoon staan, maar keek alsof ze meer wilde doen. Langzaam werd zijn gezicht fermer. ‘Annoura, breng me naar Berelain. Laat maar los, Jahar. Ze veroorzaakt geen moeilijkheden meer. Niet nu zij alleen is en wij met ons negenen. Ik wil uitzoeken wat er zich hier tijdens mijn afwezigheid heeft afgespeeld, Annoura. En wat Berelain van plan was door jou achter mijn rug om hierheen te halen. Nee, zeg maar niets. Ik hoor het wel van haar. Perijn, ik weet dat je wat tijd wilt met Faile. Ik...’
Rhands blik veegde door de zaal, langs alle heren en vrouwes die stil wachtten. Onder zijn blik durfde niemand een spiertje te bewegen. De geur van vrees onderdrukte nu zwaar bonzend elke andere lucht. Afgezien van de Jagers had iedereen daar dezelfde eed gezworen als Colavaere. Hield louter hun aanwezigheid in deze zaal op dit ogenblik al verraad in? Perijn wist het niet.
‘Deze ontvangst is afgelopen,’ zei Rhand. ‘Ik vergeet elk gezicht dat vertrekt, nu.’
De edelen vooraan, de hoogsten en machtigsten, begaven zich ongehaast naar de deuren, de Speervrouwen en Asha’man in het middenpad vermijdend, terwijl de anderen hun beurt afwachtten. Ieders gedachten moesten om Rhands woorden hebben gedraaid. Wat bedoelde hij precies met ‘nu’? Ferme stappen werden snelle, rokken werden opgelicht. Jagers die dicht bij de deur stonden, begonnen naar buiten te glippen, eerst een enkeling, vervolgens een hele stroom. Dit ziende schoten de lagere edelen uit Cairhien en Tyr achter hen aan, zonder op hun meerderen te wachten. In een oogwenk was de roerige massa bij de deuren en elleboogden mannen en vrouwen zich naar buiten. Niemand keek om naar de vrouw die languit voor de troon lag die ze zo’n korte tijd had bezeten.
6
Oude en nieuwe vrees
Rhand kwam natuurlijk zonder problemen door de woelige menigte. Het kwam wellicht door de aanwezigheid van de Speervrouwen en de Asha’man, of misschien deed Rhand of een van die zwart gejaste kerels iets met de Ene Kracht, maar de massa spleet voor hem in tweeën. Min klemde zich aan zijn arm vast, een heel onderdanige Annoura deed een poging hem aan te spreken en Loial probeerde nog steeds moeizaam zowel zijn bijl vast te houden als in zijn boek te schrijven. Perijn en Faile staarden elkaar aan en misten daardoor de kans zich bij de groep aan te sluiten voor de menigte achter hen weer aaneensloot.
Een hele tijd zei ze niets en hij evenmin, niet dat hij iets wilde zeggen terwijl Aram hen daar als een bedelende hond stond aan te gapen, en Dobraine naast hen fronsend neerkeek op de bewusteloze vrouw waar hij nu de zorg voor droeg. Niemand anders bleef op de verhoging achter. Havien was met Rhand mee om Berelain te zoeken en zodra Rhand was vertrokken, schoten de andere vrouwen van Colavaeres gevolg naar de deuren zonder nog naar Perijn of Faile om te kijken. Of naar Colavaere. Ze keken eigenlijk helemaal niet. Ze tilden slechts hun rok op en gingen ervandoor. Gegrom en gevloek klonken op uit de samengepakte menigte en het waren niet allemaal mannenstemmen. Zelfs nu Rhand weg was, wilden deze mensen het liefst zo snel mogelijk ergens anders zijn. Misschien dachten ze dat Perijn daar bleef om verslag uit te brengen, hoewel als er iemand had omgekeken, die zou hebben gezien dat zijn ogen niet op hen gericht waren.
Hij stapte verder de treden op, nam Faile bij de hand en ademde diep haar geur in. Van zo nabij deden de nog steeds aanwezige geuren van anderen er niet toe. Al het andere kon wachten. Ze haalde ergens een waaier van rode kant vandaan en voor ze die uitsloeg voor wat verkoeling, raakte ze eerst haar wang aan en daarna de zijne. Er bestond een hele waaiertaai in haar geboorteland Saldea. Ze had hem er een beetje van bijgebracht. Hij had graag willen weten wat dat aanraken van de wangen betekende. Het moest iets goeds zijn. Aan de andere kant had haar geur een soort stekelige schaduw die hij maar al te goed kende.
‘Hij had haar naar het beulsblok moeten sturen,’ mopperde Dobraine, ongemakkelijk zijn schouders optrekkend. Aan zijn toon was niet te horen of hij bedoelde dat de wet nu eenmaal zo was of dat het blok barmhartiger zou zijn. Dobraine begreep het niet. Rhand zou nog eerder vleugels hebben gekweekt.
Failes waaier vertraagde tot hij amper bewoog en ze nam Dobraine zijdelings van boven de vuurrode waaier op. ‘Haar dood zou voor iedereen weleens het beste kunnen zijn. Het is de voorgeschreven straf. Wat gaat u doen, heer Dobraine?’ Zijdelings of niet, de blik was heel rechtstreeks en veelbetekenend.
Perijn fronste. Geen woord voor hem, maar wel een vraag aan Dobraine? Er hing een zweem van jaloersheid in haar geur die hem deed zuchten.
De Cairhiener keek haar op zijn beurt effen aan, terwijl hij zijn handschoenen achter zijn zwaardriem stak. ‘Wat mij werd opgedragen. Ik hou me aan mijn eed, vrouwe Faile.’
De waaier klakte sneller dan een gedachte open en dicht. ‘Heeft hij echt Aes Sedai naar de Aiel gestuurd? Als gevangenen?’ Ongeloof kleurde haar woorden.
‘Een aantal, vrouwe Faile.’ Dobraine aarzelde. ‘Sommigen hebben geknield en trouw gezworen. Dat heb ik met eigen ogen gezien. Zij zijn ook naar de Aiel gegaan, maar ik denk niet dat u hen gevangenen kunt noemen.’
‘Ik heb het ook gezien, mijn vrouwe,’ bracht Aram vanaf de treden naar voren. Toen ze hem aankeek, spleet een brede glimlach zijn gezicht in tweeën.