Выбрать главу

‘Mijn echtgenoot is wijs voor zijn jaren,’ mompelde ze. Ze klonk door en door ernstig, maar haar geur gaf iets heel anders aan. Het lukte Perijn niet te snuiven. Enkelen waren wellicht een jaar of twee ouder dan hij, dat was waar, maar toch kinderen, zo met hun Aielspelletjes. Nu Faile zo’n beste bui had, leek het een goed moment het onderwerp aan te snijden dat ze moesten uitpraten. Waarover hij moest praten. ‘Faile, hoe kwam het dat jij bij het gevolg van Colavaere stond?’

‘De bedienden, Perijn.’ Ze sprak zachtjes en iemand op twee stappen afstand had het niet kunnen horen. Ze wist alles van zijn scherpe gehoor en van de wolven. Zoiets kon een man niet voor zijn vrouw geheimhouden. Haar waaier raakte zijn oor aan en haar woorden drukten behoedzaamheid uit. ‘Er zijn te veel mensen die de bedienden vergeten, maar die luisteren ook. In Cairhien horen ze veel te veel.’

Volgens hem luisterde geen enkele bediende in een livrei. De enkeling die niet in een zijgang wegdook wanneer hij en Faile werden opgemerkt, ging hen bijna hollend voorbij, de ogen strak op de vloer gericht en alleen aan zichzelf denkend. Vele soorten nieuws verspreidden zich heel snel in Cairhien. De gebeurtenissen in de Grote Zaal zouden werkelijk zijn rondgevlogen. Op dit ogenblik was het nieuws al op de straat en waarschijnlijk werd het reeds de stad uitgereden. Ongetwijfeld waren er in Cairhien ogen-en-oren van de Aes Sedai en van de Witmantels, wellicht ook van veel vorsten.

Met gedempte stem sprak ze ondanks haar waarschuwing toch verder. ‘Colavaere wist niet hoe snel ze me erbij moest halen, nadat ze had vernomen wie ik was. De naam van mijn vader maakte evenveel indruk als die van mijn nicht.’ Ze besloot het met een knikje, alsof dat alles beantwoordde.

Het leek afdoende. Bijna. Haar vader was Davram, Hoogzetel van het Huis Bashere, Heer van Bashere, Tair en Sidona, Wachter aan de Verwordingsgrens, Verdediger van het Hartland, Opperste Krijgsheer van koningin Tenobia van Saldea. Failes nicht was Tenobia zelf. Reden genoeg voor Colavaere om op Faile af te springen voor haar gevolg. Maar hij had nu tijd gehad alles te overdenken en hij prees zich dat hij haar manieren beter leerde kennen. Een gehuwd man leerde de manieren van vrouwen kennen, of in elk geval die van één vrouw. Het antwoord dat ze niet had gegeven, bevestigde iets. Faile had geen enkel besef van gevaar voor haarzelf.

Hij kon er hier in de gang natuurlijk niet over praten. Hoe zacht hij ook fluisterde, ze had niet zijn scherpe oren en zou ongetwijfeld volhouden dat elke bediende binnen vijftig pas afstand hem kon horen. Hij bleef geduldig en liep met haar door tot ze in de kamers waren die hun waren toegewezen, wat nu al weer jaren geleden leek. De lampen waren aangestoken en gaven glans aan de gewreven donkere wanden, elk met een paneel waarin concentrische rechthoeken waren uitgesneden. De vierkante stenen haard was leeg en er lagen enkele armzalige takken van de lederbladboom in. Ze waren bijna groen.

Faile liep recht naar een tafeltje met een dienblad waarop twee van dauw parelende gouden kannen stonden. ‘Ze hebben blauwbesthee gebracht, mijn echtgenoot, en vruchtenwijn. De wijn is uit Tharon, denk ik, en wordt beneden in de kelder van het paleis gekoeld. Wat wil je hebben?’

Perijn gespte zijn riem los en gooide die met de bijl op een stoel. Tijdens het lopen had hij heel zorgvuldig bedacht wat hij ging zeggen. Ze kon heel snel geërgerd zijn. ‘Faile, ik heb je meer gemist dan ik kan zeggen en was ontzettend bezorgd over je, maar...’

‘Bezorgd over me?’ snauwde ze, en ze draaide zich pijlsnel naar hem toe. Kaarsrecht keek ze hem met vlammende ogen aan als een valk, waarnaar ze zich vernoemde, en haar waaier maakte een draaiende beweging naar zijn maag. Dat hoorde niet per se bij de waaiertaai; ze maakte soms hetzelfde gebaar met een dolk. ‘Wanneer bijna jouw eerste woorden een vraag vormden naar die... die vróuw!’

Zijn mond viel open. Hoe had hij de geur in zijn neusgaten kunnen vergeten? Hij hield bijna zijn hand ertegen om te zien of hij een bloedneus had. ‘Faile, ik wilde haar dievenvangers spreken. Bere..’ Nee, hij was niet zo stom om die naam te herhalen. ‘Ze zei voor ons vertrek dat ze bewijs had van dat gif. Je hebt haar gehoord! Ik wilde alleen dat bewijs, Faile.’

Het hielp niets. De geprikkelde stank verzachtte in het geheel niet en een ijle zure geur van pijn werd eraan toegevoegd. Bij het Licht! Wat had hij nou weer gezegd dat haar verdriet deed?

‘Háár bewijs! Wat ík heb verzameld, telde helemaal niet mee, maar haar bewijs bracht Colavaeres hoofd bij de beul. Dat had tenminste moeten gebeuren.’ Daar had hij een openingetje, maar ze gaf hem geen kans er een woord in te wurmen. Ze kwam op hem af, haar ogen twee dolken, en stak met haar waaier alsof het er een was. Hij kon slechts achteruit deinzen. ‘Weet jij welke verhalen die vrouw opdiste?’ siste Faile bijna. De woorden dropen nog erger van gif dan de tanden van een zwarte adder. ‘Weet je dat? Ze zei dat je niet hier was, dat je op een landhuis in de buurt van de stad was waar ze jou kon bezóéken! Ik vertelde het verhaal dat ik had voorbereid, dat je op jacht was, en het Licht weet dat je genoeg dagen op jacht bent geweest, maar iedereen nam aan dat ik opzettelijk dat van jou en haar negeerde! Samen! Colavaere vond het heerlijk. Ik neem eigenlijk best wel aan dat ze die Mayeense del bij haar gevolg voegde om ons twee samen te hebben. “Faile, Berelain! Rijgen jullie m’n kleed even dicht? Faile, Berelain? Kom mijn rug eens wassen.” Waarna zij rustig en heel vermaakt afwachtte tot wij elkaar de ogen uitkrabden! Daar heb ik het mee te stellen gehad! Voor jou, harige...’

Zijn rug sloeg tegen de muur. En in hem sloeg ook iets door. Hij was zo vreselijk bang voor haar geweest, zo doodsbang dat zijn knieën slap voelden en hij bereid was Rhand zelf of de Duistere te bestrijden. En hij had niets gedaan, Berelain nooit aangemoedigd, had naar vermogen alles gedaan om die vrouw weg te jagen. En nu deze stank voor dank.

Zachtjes pakte hij haar bij de schouders en tilde haar op, zodat haar grote schuine ogen hem recht aan konden kijken. ‘Nu luister jij eens goed naar me,’ zei hij kalm. Hij probeerde het tenminste kalm te zeggen; het klonk eerder als gegrauw uit zijn keel. ‘Hoe durf je zo tegen me te praten? Hoe durf je! Ik was zo doods- en doodsbang dat jou wat zou overkomen. Ik hou van jou, alleen van jou. Ik wil geen andere vrouw, alleen jou. Hoor je me? Luister je echt?’ Hij drukte haar hard tegen zijn borst. Hij hield haar vast en wilde haar nooit meer laten gaan. Licht, wat was hij bang geweest. ‘Als jou iets overkomt, zou ik doodgaan, Faile. Ik zou me op je graf leggen en sterven. Denk jij dat ik niet weet hoe Colavaere heeft ontdekt wie jij bent? Jij zorgde er gewoon voor dat ze het wist.’ Ze had hem eens gezegd dat bespieden vrouwenwerk was. ‘Licht, vrouw, met jou had het op dezelfde manier kunnen aflopen als met die Maire. Colavaere weet dat jij mijn vrouw bent. Mijn vrouw! Van Perijn Aybara, de vriend van Rhand Altor. Is het ooit tot je doorgedrongen dat ze achterdocht kon koesteren? Ze had je kunnen... Licht! Faile, ze had...’

Opeens drong tot hem door wat hij aan het doen was. Ze maakte geluiden tegen zijn borst, maar hij herkende er geen enkel woord van.

Hij vroeg zich af of het niet het gekraak van haar ribben was. Zichzelf uitmakend voor een os, liet hij haar gaan door zijn armen te spreiden, maar voor hij zich kon verontschuldigen grepen haar vingers zijn baard vast.

‘Dus je houdt van me,’ zei ze zachtjes, heel zachtjes. Heel warm. Ze glimlachte ook. ‘Een vrouw hoort dat graag op de goede manier gezegd worden.’ Ze had de waaier laten vallen en de nagels van haar andere hand trokken over zijn wang, maar niet zo hard dat het ging bloeden. In haar hese lach klonk hitte door en haar smeulende ogen toonden geen spoortje boosheid meer. ‘Maar goed dat je niet zei dat je nooit naar andere vrouwen kijkt, anders had ik gedacht dat je blind geworden was.’

Hij was zo stomverbaasd dat hij niets wist te zeggen en dat zelfs zijn mond niet openviel. Rhand begreep vrouwen. Mart begreep vrouwen, maar Perijn wist dat hij het nooit zou doen. Ze was evenzeer een alkion als een valk en veranderde sneller van koers dan hij kon denken, maar dit... De stekelige geur was volledig verdwenen en in de plaats daarvan was er een andere geur die hij goed kende. Een geur die haar was, puur en krachtig en schoon. Als hij dit optelde bij haar ogen, kon ze elk ogenblik beginnen over boerenmeiden in de oogsttijd. Die Saldeaanse boerendochters waren blijkbaar berucht.