Zijn gedachten tolden in de saidindans, schampten langs de leegte. Annoura keek hem strak aan met haar Aes Sedai-ogen. Wat voor spelletje speelde Berelain? Ze had het nooit gehad over een Aes Sedai-raadsvrouwe. En die andere Aes Sedai in Cairhien, waar waren die vandaan gekomen en waarom? De opstandelingen buiten de stad. Wat had hen ertoe gebracht zich te verplaatsen? Wat waren ze van plan? Hoe kon hij hen tegenhouden of gebruiken? Hij werd al bedreven in het gebruiken van mensen; het maakte hem soms misselijk. Sevanna en de Shaido. Rhuarc had reeds verkenners naar Therins Dolk gestuurd, maar die konden eigenlijk alleen uitzoeken waar ze zaten. De Wijzen die meer konden, wilden het niet. Er waren heel wat vragen verbonden aan Sevanna, aan Elayne en aan Aviendha. Nee, aan die twee wilde hij niet denken. Geen gedachten aan hen wijden. Geen enkele. Perijn, en Faile. Een trotse vrouw, een valk in naam en aard. Had ze zich echt met Colavaere verbonden om bewijzen te verzamelen? Ze zou trachten Perijn te beschermen als de Herrezen Draak sneuvelde. Hem tegen de Herrezen Draak beschermen, als ze daar een noodzaak toe zag. Haar trouw was voor Perijn, maar ze besliste helemaal zelf hoe ze die trouw vorm gaf. Faile was geen vrouw die mak zou doen wat haar man haar zei. Als er al zo’n vrouw bestond. Gouden ogen die hem uitdaagden en onverzettelijk aanstaarden. Waarom was Perijn zo fel over de Aes Sedai? Hij was lang onderweg geweest naar Dumais Bron, met Kiruna en haar reisgezelschap. Konden Aes Sedai echt met hem gedaan hebben wat iedereen vreesde? Aes Sedai. Hij schudde onwillekeurig zijn hoofd. Nooit meer. Nooit! Vertrouwen betekende verraden worden; vertrouwen betekende pijn.
Hij probeerde die gedachte te onderdrukken. Die kwam iets te veel in de buurt van geraaskal. Niemand kon leven zonder vertrouwen. Als het maar geen Aes Sedai waren. Mart. Perijn. Als hij hen niet kon vertrouwen... Min. Nooit ook maar enige twijfel aan haar. Hij had graag gehad dat ze nu bij hem was en niet ontspannen in bed lag. Al die dagen als gevangene, dagen vol zorgen – meer om hem dan om haarzelf, als hij haar goed kende – dagen van ondervragingen door Galina en dagen van mishandelingen, wanneer haar antwoorden de Rode zuster niet bevielen. Onbewust moest hij knarsetanden. Dat alles, en de inspanning van de Heling erbij, had haar ten slotte volkomen uitgeput. Ze was bij hem gebleven tot ze door haar benen zakte en hij haar naar bed had moeten dragen. De hele weg had ze gemopperd dat hij haar nodig had. Er was geen Min hier, geen troostende aanwezigheid die hem kon doen lachen en vergeten dat hij de Herrezen Draak was. Alleen de oorlog met saidin, de wervelwind van zijn gedachten en...
Je moet ze goed aanpakken. Dat moet. Herinner je je de vorige keer niet? Die plek bij de bronnen was rmar een schimmetje. Compleet uit de aarde gebrande steden, ook dat is nog niets. Wij hebben de wereld vernietigd! HOOR JE ME? ZE MOETEN GEDOOD WORDEN, VAN HET AANGEZICHT VAN DE WERELD WORDEN GEV...!
Niet hij. Niet zijn stem die schold en tierde. Niet Rhand Altor. Lews Therin Telamon, ruim drieduizend jaar dood, die in het hoofd van Rhand Altor sprak. De Kracht trok hem vaak uit zijn schuilplaats in de schaduwen van Rhands geest. Soms vroeg Rhand zich af hoe het mogelijk was. Hij was de wedergeboren Lews Therin, de Herrezen Draak, dat viel niet te ontkennen, maar iedereen was iemand die herboren was, honderdmaal, duizendmaal, meer nog. Zo werkte het Patroon. Iedereen stierf en werd wedergeboren, steeds opnieuw, terwijl het Rad draaide, voor altijd, eindeloos. Maar niemand sprak met iemand die ze vroeger waren geweest. Niemand anders had een stem in zijn hoofd. Alleen krankzinnigen.
Hoe staat het met mij? dacht Rhand. Zijn hand met de Drakenstaf verstrakte, de ander klemde zich om het zwaardgevest. Hoe staat het met jou ? In hoeverre verschillen we van ken?
Slechts stilte. Lews Therin gaf heel vaak geen antwoord. Misschien was het beter geweest als hij dat nooit had gedaan.
Ben je echt? zei de stem eindelijk verwonderd. Die ontkenning van Rhands bestaan was even gewoon als zijn weigering om antwoord te geven. Ben ik echt? Ik sprak met iemand. Dat denk ik tenminste. In een kist. Een grote kist. Zacht gierend, hees gelach. Ben ik dood of waanzinnig of allebei? Doet er niet toe. Ik ben zeker verdoemd. Ik ben verdoemd en dit is de Doemkrocht, Ik ben... v-verdoemd - wild gelach nu – en d-dit – is de D-Doemkro...
Rhand dempte de stem tot het gezoem van een vlieg, iets wat hij had geleerd in de dagen dat hij verkrampt in de kist had gezeten. Alleen, in het donker. Alleen met zichzelf, met de pijn, de dorst en de stem van een reeds lang gestorven waanzinnige. Soms had die stem hem troost geboden, was die zijn enige gezel geweest. Zijn vriend. Er flitste iets door zijn gedachten. Geen beelden, eerder flikkeringen van kleur en beweging. Om de een of andere reden deden ze hem aan Mart en Perijn denken. De flitsen waren in de kist begonnen, die en nog duizend droombeelden. In de kist, waar Galina, Erian, Katerine en de anderen hem elke dag na zijn afranseling in persten. Hij schudde zijn hoofd. Nee, hij was niet meer in de kist. Zijn vingen deden pijn van zijn greep op staf en gevest. Slechts de herinneringen bleven en die hadden geen kracht. Hij was niet...
‘Als we die reis moeten maken voor je eet, laten we dat dan nu doen. Het avondmaal is voor ieder ander allang afgelopen.’
Rhand knipperde met zijn ogen en Sulin deed voor die blik een stap achteruit. Sulin! Die zelfs een luipaard nog strak aan zou blijven kijken. Hij ontspande zijn gezicht, probeerde het. Het voelde aan als een masker. Het gezicht van iemand anders. ‘Alles in orde?’ vroeg ze.
‘Ik was aan het denken.’ Hij ontspande de spieren van zijn handen en haalde in zijn jas zijn schouders op. Een eenvoudige donkerblauwe jas die beter paste dan die groene jas na Dumais Bron. Zelfs na zijn bad had hij zich niet schoon gevoeld, niet met saidin in hem. ‘Soms denk ik te veel.’
Bijna twintig andere Speervrouwen stonden in een groep aan de andere kant van het raamloze vertrek met de donkere lambrisering. Acht vergulde staande lampen met spiegels voor de wanden zorgden voor goed licht. Hij was er blij mee, hij hield niet meer van donkere plaatsen. Er waren ook drie Asha’man die zo ver mogelijk van de Aielvrouwen afstonden. Jonan Adlie, ondanks zijn naam een Altaraan, stond diep na te denken met over elkaar geslagen armen, terwijl zijn donkere wenkbrauwen als zwarte rupsen bewogen. Hij was wellicht zo’n vier jaar ouder dan Rhand en stelde alles in het werk om het zilveren zwaardje van de Toegewijden te verdienen. Eben Hopwil had nu meer vlees aan zijn botten en minder pukkels in zijn gezicht dan de eerste keer dat Rhand hem had gezien, al leken zijn neus en oren nog steeds zijn belangrijkste lichaamsdelen. Hij voelde aan het zwaardspeldje op zijn kraag, alsof het hem verbaasde dat het er zat. Fedwin Mor zou het ook op hebben gehad, als hij geen groene jas had gedragen met zilverborduursel bij de polsen en op de panden. Zo leek hij op een welgestelde koopman of een landedelman. Hij was van ongeveer dezelfde leeftijd als Eben, maar bottiger en bijna zonder pukkels. Hij leek er niet erg blij mee dat zijn zwarte jas in de leren tas bij zijn voeten was gestopt. Over deze drie was Lews Therin gaan ijlen, over hen en alle andere Asha’man. Hij sloeg regelmatig volkomen door bij iedereen die kon geleiden, of het nu een Aes Sedai of een Asha’man was.
‘Te veel aan het denken, Rhand Altor?’ Enaila hield een korte speer in haar ene hand en haar schild en drie andere speren in de andere, maar het klonk of ze hem met een bestraffend vingertje toesprak. De Asha’man keken haar fronsend aan. ‘Jouw moeilijkheid is dat je helemaal niet denkt.’ Enkele andere Speervrouwen lachten zachtjes, maar het was niet als grap bedoeld. Ze was minstens een hand kleiner dan de andere Speervrouwen, had haar dat even fel vlamde als haar stemming en een vreemde opvatting over hun onderlinge band. Haar vlasblonde vriendin Somara, die met kop en schouders boven haar uitstak, knikte instemmend. Ze deelden dezelfde merkwaardige mening.