Выбрать главу

Hij negeerde de opmerking, maar kon een zucht niet voorkomen. Somara en Enaila waren de ergsten, al kon geen enkele Speervrouw beslissen of hij nu de Car’a’carn was die gehoorzaamd diende te worden, of het enige kind van een Speervrouw die de andere Far Dareis Mai ooit bekend was geweest. Een kind dat als een broer verzorgd moest worden, of, zo dachten enkelen, streng behandeld als een zoon. Zelfs Jalani, die de leeftijd waarop ze met poppen speelde, amper was ontgroeid, leek aan te nemen dat hij haar kleine broertje was. Corana daarentegen, grijzend en met een bijna even getaand gezicht als Sulin, behandelde hem als een oudere broer. Gelukkig deden ze dat slechts wanneer ze alleen met hem waren en bijna nooit waar andere Aiel het konden horen. Wanneer het erop aankwam, zou hij de Car’a’carn zijn. En hij was hun veel verschuldigd. Ze stierven voor hem. Hij was hun alles verschuldigd wat ze wensten.

‘Ik ben niet van plan hier de hele nacht te blijven, terwijl jullie kus het madeliefje spelen,’ zei hij. Sulin schonk hem een van die blikken die iedere vrouw in een rok of in cadin’sor kon rondwerpen zoals een boer zaad strooit. De Asha’man staarden niet langer naar de Speervrouwen en schoven de riemen van hun tassen over de schouder. Leer ze zo snel als ze kunnen leren, had hij Taim gezegd, maak er wapens van, en Taim had ze geleverd. Een goed wapen bewoog in de richting die de wapendrager aangaf. Kon hij er maar zeker van zijn, dat het zich niet tegen de drager keerde.

Vannacht wilde hij naar drie plekken, maar een ervan mochten de Speervrouwen niet weten. Alleen hijzelf. Welk van de andere twee het eerst kwam, had hij al eerder besloten, niettemin aarzelde hij. De reis zou gauw genoeg alom bekend zijn, maar er bestond een reden om het zoveel mogelijk geheim te houden.

Nadat de poort zich midden in het vertrek had geopend, dreef een zoetige geur die iedere boer kende, naar binnen. Paardenmest. Haar neus optrekkend toen ze zich sluierde, leidde Sulin de helft van de Speervrouwen er op een holletje doorheen. Na een blik op hem volgden de Asha’man, die steeds meer Kracht aan de Ware Bron onttrokken, zoveel als ze konden vasthouden.

Daardoor kon hij hun vermogen voelen, terwijl ze langs hem liepen. Zonder hun greep op saidin kostte het veel moeite om te ontdekken of een man een geleider was. Zonder zijn hulp kostte het nog meer tijd. Niemand was zo sterk als hij. Nog niet in elk geval; het viel niet te zeggen hoe sterk een man werd tot hij stopte met sterker te worden. Fedwin stond als hoogste op de ladder maar hij had wat Taim een slot noemde. Fedwin geloofde eigenlijk niet dar hij op enige afstand iets met de Kracht kon doen. Het gevolg was dat op zo’n vijftig pas zijn kunde verzwakte en hij op honderd pas nog geen draadje saidin kon weven. Mannen werden blijkbaar sneller sterk dan vrouwen en dat was maar goed ook. Deze drie waren al krachtig genoeg om een poort van redelijke grootte te maken, al was het in Jonans geval maar net. Iedere Asha’man die hij bij zich had gehouden, kon dat.

Dood hen voor het te laat is. Voor ze waanzinnig worden, fluisterde Lews Therin. Dood hen, versla Sammael en Demandred en alle Verzakers. Ik moet ze allemaal doden, voor het te laat is! Er volgde een korte strijd waarin Lews Therin trachtte de Kracht van Rhand weg te rukken, wat mislukte. Hij leek dat de laatste tijd veel vaker te proberen en hij trachtte nu ook uit zichzelf saidin te grijpen. Het tweede was een groter gevaar dan het eerste. Rhand betwijfelde of Lews Therin de Ware Bron kon aanraken wanneer Rhand de Kracht vasthield. Hij wist niet zeker of hij die van Lews Therin kon afpakken als de ander hem voor was.

En wat doe je dan met mij? dacht Rhand opnieuw. Hij snauwde het bijna, al verkeerde hij in de leegte. Zijn woede vormde een vurig kantwerk, een spinnenweb buiten de leegte. Ik kan ook geleiden. De waanzin ligt op me te wachten, maar die heeft jou al te pakken! Jij hebt jezelf gedood, Verwantslachter, nadat je je vrouw en je kinderen en het Licht mag weten hoeveel anderen hebt vermoord. Ik ga niet doden als ik dat niet hoef. Hoor je me, Verwantslachter? Stilte antwoordde hem. Hij haalde diep en bevend adem. Het web van vuur flikkerde bliksems in de verte. Hij had nog nooit zo met de man gesproken. Het was een man, niet alleen een stem, een man met een geheugen. Wellicht zou hij Lews Therin hiermee voor altijd verdrijven. De helft van het waanzinnige geijl van de man bestond uit tranen om zijn dode vrouw. Wilde hij Lews Therin wel kwijt? In die kist was het zijn enige vriend geweest.

Hij had Sulin beloofd tot honderd te tellen voor hij zou volgen, maar hij deed het met vijf tegelijk en overbrugde toen met één stap ruim honderd en vijftig roeden naar Caemlin.

Over het koninklijk paleis van Andor was de nacht gevallen. De nog bijna volle maan hulde tere torenspitsen en gouden koepels in schaduwen, en een zacht windje hielp weinig tegen de hitte. Gesluierde Speervrouwen haastten zich rond de karren die in rijen achter de grootste stal van het paleis stonden. De stank van de stalmest die de karren elke dag wegbrachten was allang in het hout getrokken. De Asha’man hielden de handen voor hun gezicht. Eben kneep letterlijk zijn neus dicht.

‘De Car’a’carn telt wel vlug,’ mopperde Sulin maar ze liet haar sluier zakken. Hier wachtten geen verrassingen. Niemand zou in de buurt van die karren blijven.

Rhand sloot de poort zodra de laatste Speervrouwen erdoorheen waren. Terwijl die uitflitste, fluisterde Lews Therin: Ze is weg. Bijna weg. Zijn stem klonk opgelucht. De binding tussen zwaardhand en Aes Sedai had in de Eeuw der Legenden niet bestaan.

Alanna was niet echt verdwenen, in feite was ze niet weg geweest sinds ze Rhand tegen zijn wil had gebonden, maar haar aanwezigheid was hier minder voelbaar. De binding drong alleen nog tot Rhand door wanneer die door de afstand verzwakte. Je kon aan alles wennen, alles heel gewoon gaan vinden. Als hij in haar buurt was, bevonden zich ergens in zijn achterhoofd haar gevoelens en als hij er aan dacht ook haar lichamelijke toestand. Bovendien wist hij precies waar ze was, net zoals je altijd wist waar je eigen hand was. Net als met je hand dacht je er nooit bewust aan, hij was er gewoon. Alleen afstand had enige gevolgen maar hij kon voelen dat ze zich ergens ten oosten van hem bevond. Hij wilde zich van haar bewust blijven. Als Lews Therin zou zwijgen en elke herinnering aan de kist op een of andere wijze uit zijn hoofd zou worden gewist, wilde hij de binding behouden als teken dat hij nooit een Aes Sedai moest vertrouwen.

Opeens besefte hij dat Jonan en Eben ook nog steeds saidin vasthielden. ‘Laat gaan!’ zei hij scherp – dat was het bevel dat Taim gebruikte — en hij voelde de Kracht uit hen verdwijnen. Goede wapens. Tot dusver. Dood ze voor het te laat is, gromde Lews Therin. Rhand liet de Bron weifelend maar nadrukkelijk los. Hij had er altijd een hekel aan het leven met de versterkte zintuigen los te laten. De strijd en het innerlijke gevecht maakte hem zo gespannen als een veer, klaar om los te springen, om saidin vast te grijpen. Dat was hij nu altijd.

Ik moet ze doden, fluisterde Lews Therin.

Rhand onderdrukte de stem en stuurde een Speervrouw, Nerilea, het paleis in. Hij ijsbeerde langs de karren heen en weer. Opnieuw tolden de gedachten door hem heen, nog sneller dan eerst. Hij had hier niet moeten komen. Hij had Fedwin met een brief moeten sturen. Getol. Elayne. Aviendha. Perijn. Faile. Annoura. Berelain. Mart. Licht, hij had niet moeten gaan. Elayne en Aviendha. Annoura en Berelain. Faile en Perijn en Mart. Kleurenflitsen, snelle bewegingen, net buiten zijn gezichtsveld. Een waanzinnige die boos in de verte mopperde.