Выбрать главу

Langzaam drong het gepraat van de Speervrouwen tot hem door. Over de stank. Ze deden net of het van de Asha’man kwam. Ze wilden dat het gehoord werd, anders zouden ze de handtaai hebben gebruikt, de maan gaf genoeg licht. Voldoende om het rood in Ebens gezicht en de strakke kaken van Fedwin te zien. Misschien waren ze geen jongens meer, zeker niet na Dumais Bron, maar in feite waren ze nog maar vijftien of zestien. Jonans wenkbrauwen hingen bijna op zijn wangen. Gelukkig had niemand saidin weer gegrepen. Nog niet.

Hij wilde al naar de drie mannen toe stappen, maar verhief toen zijn stem. Ze mochten het allemaal horen. ‘Als ik tegen het gebabbel van de Speervrouwen kan, kunnen jullie het ook.’

De kleur in Ebens gezicht werd nog feller en Jonan gromde. Het drietal gaf Rhand een groet met de vuist tegen hun borst, waarna ze zich naar elkaar wendden. Jonan zei zacht iets, wierp een blik op de Speervrouwen en Fedwin en Eben lachten. De eerste keer dat ze deze Aielvrouwen hadden gezien, hadden ze geweifeld tussen grote ogen opzetten voor deze vreemde wezens die ze alleen uit boeken kenden, en de aandrang om te vluchten voor de moordlustige Aiel uit de verhalen. Er was niet veel meer waar ze nog bang voor waren. Ze moesten opnieuw vrees aanleren.

De vrouwen staarden Rhand aan en begonnen met hun handen te praten, waarbij ze soms zacht lachten. Misschien waren ze heel voorzichtig met de Asha’man, maar Speervrouwen waren Speervrouwen, zoals Aiel Aiel waren en gevaar betekende slechts meer pret. Somara mompelde luid dat Aviendha hem zijn wilde haren wel zou doen verliezen, wat veel instemmend geknik opleverde. In de verhalen was niemands leven ooit zo’n warboel.

Zodra Nerilea terugkwam met de boodschap dat ze Davram Bashere en Bael, het stamhoofd dat in Caemlin de Aiel leidde, had gevonden nam Rhand zijn zwaardriem af, evenals Fedwin. Jalani pakte een grote leren zak voor de zwaarden en de Drakenstaf en hield die vast of de zwaarden gifslangen waren. Al zou ze die niet zo voorzichtig hebben beetgepakt. Rhand trok een mantel met een kap aan die Corana hem overhandigde, waarna hij zijn polsen op de rug hield en Sulin ze met een touw vastbond, gespannen mompelend: ‘Dit is onzin. Zelfs natlanders zouden dit onzin noemen.’

Hij probeerde niet ineen te krimpen. Ze was sterk en gebruikte haar kracht. ‘Je bent te vaak van ons weggevlucht, Rhand Altor. Je geeft niet om jezelf.’ Ze beschouwde hem als een broer van dezelfde leeftijd, die van tijd tot tijd heel onverantwoordelijk deed. ‘De Far Dareis Mai draagt jouw eer en jij geeft er niet om.’

Fedwin keek woest toen ook zijn polsen werden vastgebonden, hoewel de Speervrouw nauwelijks moeite deed. Jonan en Eben keken fronsend toe. Ze waren het evenzeer oneens met het plan als Sulin. En ze begrepen er even weinig van. De Herrezen Draak hoefde niets te verklaren en de Car’a’carn deed het zelden. Niemand zei echter iets. Een wapen klaagt niet.

Sulin kwam voor Rhand staan en keek hem recht in de ogen. Haar adem stokte in de keel. ‘Dat hebben ze jou aangedaan,’ zei ze zachtjes, en ze bevoelde haar zware mes met het lange lemmet. Het was een stuk staal van ruim een voet lang. Bijna een kortzwaard, maar alleen een stommeling zou zoiets tegen een Aiel zeggen.

‘Trek de kap op,’ beval Rhand ruw. ‘De zin hiervan is dat niemand me herkent voor ik bij Bael en Bashere ben.’ Ze aarzelde en keek hem diep in de ogen. ‘Ik zei: trek hem op,’ snauwde hij. Sulin was in staat de meeste mannen met blote handen te doden, maar haar vingers trokken heel zacht de kap rond zijn gezicht.

Lachend rukte Jalani de kap tot over zijn ogen. ‘Nu weet je zeker dat niemand je herkent, Rhand Altor. Nu moet je op ons vertrouwen waar je je voeten zult zetten.’ Verschillende Speervrouwen lachten.

Hij verstijfde en kon nog net voorkomen dat hij saidin aangreep. Nog maar net. Lews Therin snauwde en kakelde. Rhand dwong zich gewoon te blijven ademen. Het was geen volkomen duisternis. Onder de rand van zijn kap zag hij nog het maanlicht. Desondanks struikelde hij toen Sulin en Enaila hem bij de armen grepen en verder leidden, ‘Ik dacht toch dat je oud genoeg was om beter te lopen,’ mompelde Enaila spottend maar verrast. Sulins hand bewoog. Het duurde even voor hij besefte dat ze zijn arm streelde.

Het enige dat hij kon zien, waren de maanverlichte plavuizen van de binnenplaats vlak voor hem, daarna stenen treden en door lampen verlichte marmeren vloeren, soms met een lange loper. Hij spande zijn ogen in om iets van beweging in de schaduwen te bemerken en tastte rond naar de verraderlijke aanwezigheid van saidin of, nog erger, naar de tinteling die verried dat een vrouw saidar vasthield. Nu hij zo blind was, zou hij de aanval misschien pas opmerken wanneer het te laat was. Hij kon enkele bedienden schuifelend hun nachtelijk werk horen doen, maar niemand vroeg een verklaring aan vijf Speervrouwen die blijkbaar twee gevangenen begeleidden. Nu Bael en Bashere met hun mannen in het paleis woonden en Caemlin bestuurden, waren er ongetwijfeld vreemdere taferelen in deze gangen te zien geweest. Het was net of hij in een doolhof liep. Al had hij zich na zijn vertrek uit Emondsveld eigenlijk voortdurend in een of ander doolhof bevonden, zelfs wanneer hij meende een recht en goed begaanbaar pad te volgen. Zou ik een duidelijk pad nog wel herkennen als ik het zag,vroeg hij zich af. Of doe ik dit nu al zo lang dat ik meteen aan een val denk? Er zijn geen duidelijke paden, slechts valkuilen en strikken en duisternis. Lews Therins snauw klonk even bezweet en wanhopig als Rhand zich voelde.

Nadat Sulin hem eindelijk een kamer binnenleidde en de deur sloot, gooide Rhand met een felle ruk zijn hoofd naar achter om de kap af te schudden. Met grote ogen keek hij naar de aanwezigen. Op Bael en Davram had hij gerekend, maar niet op Davrams vrouw Deira en evenmin op Melaine of Dorindha.

‘Ik zie je, Car’a’carn.’ Bael, de langste man die Rhand kende, zat op z’n gemak met gekruiste benen op de groen-witte tegelvloer, maar wekte toch de indruk in een oogwenk in beweging te kunnen komen. Het stamhoofd van de Goshien was niet jong – geen enkel stamhoofd was dat – en er zat grijs in zijn donkerrode haar, maar wie bij hem op de weekheid van de ouderdom rekende, stond een nare verrassing te wachten. ‘Moge je altijd water en schaduw vinden. Ik sta naast de Car’a’carn en mijn speren staan naast mij.’

‘Water en schaduw zijn allemaal best,’ merkte Davram Bashere op, zijn been over de vergulde stoelleuning leggend, ‘maar zelf zou ik liever wat gekoelde wijn hebben.’ Hij was iets langer dan Enaila. Zijn korte blauwe jas hing open en op zijn donkere gezicht glinsterde zweet. Door zijn felle, schuinstaande ogen en de ferme haviksneus boven de grijzende snor, leek hij ondanks zijn ontspannen houding nog harder dan Bael. ‘Mijn gelukwensen voor je ontsnapping en overwinning. Maar waarom kom je vermomd als gevangene?’

‘Ik zou liever willen weten of wij ons nu de Aes Sedai op de hals hebben gehaald,’ bracht Deira naar voren. Ze was een lange vrouw in een groenzijden met goud afgezet gewaad. Failes moeder was even lang als de aanwezige Speervrouwen, Somara uitgezonderd. Haar lange zwarte haar toonde witte lokken bij de slapen en haar neus was iets minder onvervaard dan die van haar man. Maar zij kon hem lesgeven in felle blikken en in één opzicht was ze net als haar dochter. Haar trouw gold haar man, niet Rhand. ‘Je hebt Aes Sedai gevangengenomen? Moeten we er nu op rekenen dat de hele Witte Toren op ons af komt stormen?’

‘Als ze dat doen,’ zei Melaine scherp, haar omslagdoek verschikkend, ‘zullen we ze behandelen zoals ze verdienen.’ Aan haar zonneblonde haren, haar groene ogen en haar knappe gezicht was niet te zien dat ze een handvol jaren ouder was. Ze was een Wijze en getrouwd met Bael. Wat er ook voor gezorgd had dat de Wijzen hun standpunt over Aes Sedai hadden gewijzigd, Melaine, Amys en Bair waren het meest veranderd.

‘Wat ik graag zou willen weten,’ zei de derde vrouw, ‘is wat je met Colavaere Saighan gaat doen.’ Hoewel Deira en Melaine zeer aanwezig waren, plaatste Dorindha hen beiden met gemak in haar schaduw, al was moeilijk te zien hoe ze dat klaarspeelde. De dakvrouwe van Rook-waterveste was een stevige, moederlijke vrouw. Ze was eerder knap dan mooi, met rimpeltjes bij haar blauwe ogen en evenveel wit in haar lichtrode haar als Bael grijs bezat. Wie echter goed keek en zijn verstand gebruikte, zou hebben gezegd dat Dorindha alle vrouwen gemakkelijk versloeg. ‘Melaine zegt dat Bair Colavaere Saighan van weinig belang vindt,’ vervolgde Dorindha, ‘maar Wijzen kunnen even blind zijn als een man met zijn ogen op de strijd in de verte, en niet op de schorpioen onder zijn voet.’ Een glimlach voor Melaine verminderde het stekelige karakter van haar woorden. Melaine beantwoordde de glimlach, wat zei dat ze zoiets wel slikte. ‘De taak van een dakvrouwe is de schorpioen te vinden voor er iemand wordt gestoken.’ Ze was ook Baels vrouw, iets wat Rhand nog steeds verontrustend vond. Ook omdat het voornamelijk haar eigen keus en die van Melaine was. Bij de Aiel had een man weinig in te brengen wanneer zijn vrouw een zustervrouw koos. Niet dat het een gebruikelijke regeling was.