Выбрать главу

Rhand rolde de kaart uit en verzwaarde de hoeken met inktpotten en zandflessen. Hij mat de afstanden na. Mart trok niet erg snel op wanneer de geruchten Altara of Morland noemden. Hij was altijd zo trots op de snelheid waarmee de Bond kon optrekken. Misschien hielden de Aes Sedai hem op, met hun bedienden en wagens. Misschien waren er meer zusters dan hij had bedacht. Rhand besefte dat hij zijn handen tot vuisten had gebald en ontspande ze. weer. Hij had Elayne nodig voor de troon, hier en in Cairhien. Daarvoor had hij haar nodig. Alleen daarvoor. Aviendha... Die had hij niet nodig. Helemaal niet, en ze had hem heel duidelijk gemaakt dat zij hém ook niet nodig had. Ze was veilig, ver bij hem vandaan. Hij kon hen beiden beschermen door ze zo ver mogelijk uit zijn buurt te houden. Licht, wat zou hij ze graag willen zien. Maar hij had Mart nodig, nu Perijn zo koppig was. Hij was er niet zeker van hoe Mart opeens deskundig was geworden in alles wat met strijd en veldslagen te maken had, maar zelfs Bashere respecteerde Marts mening. Over oorlog in elk geval.

‘Ze hebben hem behandeld als da’tsang,’ gromde Sulin, en enkele andere Speervrouwen grauwden zonder woorden.

‘We weten het,’ zei Melaine grimmig. ‘Ze hebben geen eer.’

‘Zal hij zich echt beheersen na dat alles te hebben meegemaakt?’ wilde Deira ongelovig weten.

De kaart was niet groot genoeg om ook Illian te tonen. Er lag geen enkele kaart op tafel met een stuk van dat land erop, maar Rhands hand gleed omlaag over Morland en hij kon zich de Doirlonheuvels voorstellen, vlak over de grens met Illian, waar een reeks heuvelforten door geen enkel invallend leger genegeerd mocht worden. En zo’n tweehonderdvijftig span naar het oosten, lag op de Vlakte van Maredo een leger zoals er niet meer een was geweest sinds de naties zich in de Aiel-oorlog bij Tar Valon verzameld hadden, wellicht niet meer sinds de dagen van Artur Haviksvleugel. Tyreners, Cairhienin, Aiel, allen gericht op het verpletteren van Illian. Als Perijn hen niet wilde leiden, moest Mart het doen. Had hij maar meer tijd. Er was nooit genoeg tijd.

‘Bloedvuur,’ mopperde Davram, ‘dat heb je nooit gezegd, Melaine. Vrouwe Caraline én heer Toram in een kamp vlak buiten de stad, en Hoogheer Darlin erbij! Die zijn niet per ongeluk bij elkaar gekomen, niet precies op dit moment, zeer zeker niet. Daarmee heb je wel een kuil adders bij je voordeur, hoe sterk je ook bent.’

‘Laat de algai’d’siswai dansen,’ antwoordde Bael. ‘Dode adders bijten niemand meer.’

Sammael was verdedigend altijd op z’n best geweest. Dat was een herinnering van Lews Therin Telamon uit de Oorlog van de Schaduw. Met twee man in je schedel kon je er op rekenen dat er herinneringen over en weer dreven. Waren er misschien bij Lews Therin herinneringen doorgedrongen over schapenhoeden of kippenvoeren? Rhand kon hem flauwtjes horen bazelen over doden en vernietigen. Gedachten over de Verzakers lieten Lews Therin altijd volledig doorslaan.

‘Deira t’Bashere heeft gelijk,’ zei Bael. ‘We dienen op het ingeslagen pad te blijven tot onze vijanden vernietigd zijn, anders gaan wij ten onder.’

‘Op die manier had ik het niet bepaald bedoeld,’ zei Deira droogjes. ‘Maar je hebt gelijk. We hebben nu geen keus meer. Tot onze vijanden vernietigd zijn, anders gaan wij ten onder.’

Dood, verwoesting en waanzin dreven door Rhands hoofd tijdens het bestuderen van de kaart. Sammael zou zich in de forten bevinden, zodra het leger toesloeg. Sammael met zijn kracht als Verzaker en zijn kennis uit de Eeuw der Legenden. Heer Brend noemde hij zich nu, lid van de Raad van Negen, en heer Brend werd hij genoemd door hen die weigerden toe te geven dat de Verzakers vrij waren, maar Rhand kende hem. Uit Lews Therins geheugen kende hij Sammaels gezicht en de rest van de man tot in zijn bloed en botten.

‘Wat is Dyelin Taravin van plan met Naean Arwan en Elenia Sarand?’ vroeg Dorindha. ‘Ik geef eerlijk toe dat ik dat opsluiten van mensen niet begrijp.’

‘Wat ze daar doet, is amper belangrijk,’ zei Davram. ‘Ik ben bezorgder over haar ontmoetingen met de Aes Sedai.’

‘Dyelin Taravin is een zottin,’ mopperde Melaine. ‘Ze gelooft de geruchten dat de Car’a’carn is neergeknield voor de Amyrlin Zetel. Die zal haar haren pas borstelen, nadat de Aes Sedai toestemming hebben gegeven.’

‘Je vergist je in haar,’ zei Deira ferm. ‘Dyelin is sterk genoeg om Andor te regeren. Dat heeft ze in Aringil bewezen. Natuurlijk luistert ze naar de Aes Sedai – alleen een dwaas negeert hen – maar luisteren is niet hetzelfde als gehoorzamen.’

De wagens die van Dumais Bron waren meegevoerd, moesten opnieuw worden doorzocht. De angreaal, dat dikke zittende mannetje, moest ergens zijn. Geen enkele ontsnapte zuster had enig benul van wat het was. Of had er één een aandenken aan de Herrezen Draak in haar beurs gestopt? Nee, hij moest ergens in de wagens zijn. Met een angreaal was hij meer dan gelijk aan de Verzakers. Zonder... Dood, verwoesting en waanzin.

Opeens drong door wat hij had opgevangen. ‘Wat zeiden jullie daar?’ wilde hij weten, zich van de met ivoor ingelegde tafel afwendend. Verbaasde gezichten keken hem aan. Jonan richtte zich op van de deurpost waar hij tegenaan geleund stond. De Speervrouwen die op hun gemak neergehurkt zaten, leken opeens gespannen. Ze hadden onderling zitten babbelen; zelfs zij waren nu bij hem op hun hoede.

Melaine bevoelde een ivoren ketting, keek even vastberaden naar Bael en Davram en zei toen voor een ander iets kon opmerken: ‘Er zijn negen Aes Sedai in een herberg. De Zilveren Zwaan heet hij en hij ligt in wat Davram Bashere de Nieuwe Stad noemt.’ Ze sprak het woord herberg onwennig uit, en stad ook. Vroeger kende ze die woorden alleen uit de boeken die marskramers van over de Drakenmuur meenamen. ‘Hij en Bael zeggen dat we ze met rust dienen te laten, tenzij ze iets tegen je ondernemen. Ik denk dat je geleerd hebt wat wachten op Aes Sedai inhoudt, Rhand Altor.’

‘Mijn fout,’ verzuchtte Bashere, ‘als er sprake is van een fout. Al heb ik geen idee wat Melaine van me verwacht. Acht zusters hebben hun intrek genomen in de Zilveren Zwaan, bijna een maand geleden, vlak na je vertrek. Zo nu en dan komen er enkelen bij en gaan er wat weg, maar het zijn er nooit meer dan tien tegelijk. Ze bemoeien zich met niemand, veroorzaken geen last en stellen geen vragen, voor zover Bael en ik horen. Er zijn ook enkele Rode zusters in de stad geweest. Tweemaal. Die in de Zilveren Zwaan hebben allemaal een zwaardhand, maar die Rode nooit. Ik weet zeker dat het Rode zusters zijn. Er doemen er twee of drie op, ze vragen naar mannen die naar de Zwarte Toren willen en na een dag of wat vertrekken ze weer. Zonder dat ze veel wijzer zijn geworden, waag ik te zeggen. Die Zwarte Toren lijkt wel een burcht wat het bewaren van geheimen betreft. Geen enkele Aes Sedai heeft problemen veroorzaakt en ik wil ook liever geen moeilijkheden, tenzij ik zeker weet dat het noodzakelijk is.’

‘Dat bedoelde ik niet,’ zei Rhand langzaam. Hij ging tegenover Bashere zitten en greep de bewerkte armleuningen vast tot zijn knokkels pijn deden. Aes Sedai die zich hier verzamelden, evenals in Cairhien. Toeval? Lews Therin rommelde als donder aan de einder over dood en verraad. Hij zou Taim moeten waarschuwen. Niet over die Aes Sedai in de Zilveren Zwaan, want dat wist Taim allang, maar waarom had hij niets gezegd? Hij diende uit hun buurt te blijven en de Asha’man uit de stad te houden. Als Dumais Bron een eind betekende, mocht er hier geen nieuw begin worden gemaakt. Te veel dingen leken uit zijn greep te vallen. Hoe harder hij probeerde alles bijeen te houden, hoe meer problemen er kwamen en hoe sneller ze rondtolden. Vroeg of laat zou alles instorten en barsten. De gedachte maakte zijn keel droog. Thom Merrilin had hem een beetje jongleren geleerd, maar hij was er nooit erg goed in geweest. Nu moest hij echt heel goed zijn. Hij had graag iets voor zijn droge keel gehad.

Hij besefte pas dat hij het hardop had gezegd toen Jalani ging staan en naar een tafeltje met een grote zilveren kan schreed. Ze vulde een roemer van gedreven zilver en bracht die glimlachend naar Rhand. Ze hield hem de roemer voor en wilde iets zeggen. Hij rekende op iets grofs, maar opeens veranderde haar gezicht. Ze zei slechts: ‘Car’a’carn,’ en ging zo waardig weer naar haar plekje bij de andere Speervrouwen dat het leek of ze Dorindha of Deira nabootste. Somara gebaarde in de handtaai en opeens liep elke Speervrouw rood aan en beet op haar lippen om niet te lachen. Iedere Speervrouw, behalve Jalani, al was die net zo rood.