Ze waren gekozen uit de sterkste geleidsters onder de Wijzen van de stam en voor iedere Aes Sedai rond Rhand Altor waren er zes of zeven, maar Sevanna bespeurde twijfel. Ze probeerden het te verbergen achter de steenharde gelaatstrekken, maar het was zichtbaar. In de schichtige ogen, de tongen die langs lippen streken. Aan veel gewoonten kwam vandaag een einde, gewoonten die zo oud en sterk waren als wetten. Wijzen namen niet deel aan veldslagen, Wijzen hielden zich verre van Aes Sedai. Ze kenden de verhalen van weleer, dat de Aiel naar het Drievoudige Land waren gezonden, omdat ze de Aes Sedai hadden teleurgesteld en dat ze vernietigd zouden worden als ze ooit nogmaals zouden falen. Ze hadden de verhalen gehoord die Rhand Altor voor allen had uitgesproken, dat de Aiel als deel van hun dienst aan de Aes Sedai hadden gezworen geen geweld te gebruiken.
Eens was Sevanna er zeker van geweest dat die verhalen leugens waren, maar de laatste tijd nam ze aan dat de Wijzen ze voor waar hielden. Niemand had haar er natuurlijk over verteld. Het deed er niet toe. Zelf had ze nooit de twee vereiste tochten naar Rhuidean afgelegd, maar de anderen hadden haar als Wijze aanvaard, al hadden sommigen sterk geaarzeld. Nu hadden ze geen andere keus meer dan die aanvaarding vol te houden. Nutteloze gewoontes zouden worden omgesmeed tot nieuwe.
‘Aes Sedai,’ zei ze zachtjes. Ze bogen zich naar haar toe met een gedempt gerinkel van armbanden en kettingen om haar zachte woorden op te vangen. ‘Ze houden Rhand Altor, de Car’a’carn, gevangen. We moeten hem uit hun handen krijgen.’ Hier en daar werd gefronst. De meesten geloofden dat ze de Car’a’carn levend in handen wilde krijgen om de dood van Couladin te wreken, haar tweede man. Dat begrepen ze, maar daarvoor waren ze niet hierheen gekomen. ‘Aes Sedai,’ siste ze nijdig, ‘wij hebben onze eed gestand gedaan, maar zij hebben de hunne gebroken. Wij hebben niets geschonden, maar zij hebben alles geschonden. Jullie weten hoe Desaine vermoord werd.’ Natuurlijk wisten ze dat. De ogen die haar aankeken werden opeens scherper. Het doden van een Wijze was even erg als het doden van een zwangere vrouw, een kind of een smid. Sommige ogen stonden bijzonder scherp. Die van Therava, Rhiale en anderen. ‘Als we die vrouwen toestaan zomaar vrij weg te lopen, zijn wij minder dan dieren, hebben wij geen eer. Een eer die ik wil houden.’
Waarna ze waardig haar rok iets optilde en zonder om te zien met hoog geheven hoofd de helling opstapte. Ze was er zeker van dat de anderen zouden volgen. Daar zouden Therava, Norlea en Dailin voor zorgen. Net als Rhiale, Tion en Meira en de anderen die Kaar enkele dagen geleden hadden vergezeld om te zien hoe Rhand Altor werd geslagen en door de Aes Sedai in zijn houten kist werd teruggestopt. Haar herinnering was zelfs nog meer voor die dertien bedoeld dan voor de anderen en ze zouden het niet aandurven haar in de steek te laten. De waarheid over Desaines dood bond hen aan haar.
Wijzen met hun rok over de arm geslagen om hun benen vrij te houden konden de algai’d’siswai in de cadin’sor toch niet bijhouden, al renden ze nog zo hard. Vijf span over lage glooiende heuvels, geen lange ren, maar toen ze een heuveltop bereikten zagen ze dat de dans der speren in zekere zin reeds begonnen was.
Duizenden algai’d’siswai vormden een enorme gesluierde, grijsbruine kring die roerig rond een cirkel natlanderwagens bewoog. De wagens omringden weer een van de bomengroepjes die je overal in deze streek zag. Sevanna zoog nijdig lucht naar binnen. De Aes Sedai hadden zelfs tijd gekregen om alle paarden binnen de kring te plaatsen. De speren omsingelden de wagens en drongen naar voren, terwijl pijlenzwermen wegschoten, maar de Aiel vooraan leken tegen een onzichtbare muur aan te duwen. Aanvankelijk bogen de hoogste pijlen over die muur heen maar vervolgens raakten ze iets onzichtbaars en vielen terug. Een zacht gemompel steeg uit de Wijzen op.
‘Zien jullie wat de Aes Sedai doen?’ wilde Sevanna weten alsof ook zij de weefsels van de Ene Kracht kon zien. Ze wilde spotten: de Aes Sedai waren dwazen met hun dierbare Drie Geloften. Wanneer ze eindelijk zouden besluiten de Kracht als wapen te gebruiken in plaats van afweerschermen te vormen, zou het te laat zijn. Als de Wijzen niet te lang bleven kijken. Ergens in die wagens bevond zich Rhand Altor, misschien nog steeds in die kist, dubbelgevouwen als een rol zijde. Wachtend tot zij hem kon oppikken. Als de Aes Sedai hem konden vasthouden, kon zij het met hulp van de Wijzen ook. En met hulp van een belofte. ‘Therava, neem jouw helft mee naar het westen. Sta klaar om toe te slaan wanneer ik dat doe. Voor Desaine en de toh die de Aes Sedai ons verschuldigd zijn. Wij zullen ze hun toh doen inzien zoals niemand het ooit eerder heeft gedaan.’
Het was dwaas gebral om te praten over het nakomen van een verplichting die door niemand was erkend, maar in het boze gemompel van de anderen hoorde Sevanna nog meer woeste beloften om de Aes Sedai hun toh te laten inzien. Alleen de vrouwen die op Sevanna’s bevel Desaine hadden vermoord, hielden hun mond. Therava’s lippen verstrakten licht, maar ze zei uiteindelijk: ‘Het zal zijn zoals je zegt, Sevanna.’
Gemakkelijk dravend leidde Sevanna haar groep Wijzen naar de oostelijke kant van het slagveld, als je het zo tenminste kon noemen. Ze had op een helling willen blijven staan voor een goed overzicht, want zo leidde een stamhoofd of krijgshoofd de dans der speren. Ze had hiervoor echter geen steun gekregen, zelfs niet van Therava en de anderen die het geheim van Desaines dood kenden. De Wijzen vormden een grote tegenstelling met de algai’d’siswai toen ze zich opstelden in hun witte algoedhemden en hun donkere wollen rokken en omslagdoeken. Ze droegen fonkelende armbanden en kettingen en de lange haren die tot hun middel reikten, werden met een opgerolde doek bijeengehouden. Ondanks hun besluit om deel te nemen aan de dans der speren, dacht Sevanna niet dat tot hen doorgedrongen was dat de echte slag vandaag hun strijd was. Na vandaag zou niets meer hetzelfde zijn en het binden van Rhand Altor was nog de minste verandering. Van de algai’d’siswai die naar de wagens staarden, kon je de Speervrouwen alleen aan hun lengte onderscheiden. Sluiers en sjoefa’s verborgen hoofden en gezichten en de cadin’sor bleef de cadin’sor, afgezien van de verschillen in stijl waarmee stam, sibbe en krijgsgenootschap werden aangeduid. De krijgers aan de buitenkant van de kring leken verward en mopperden onderling terwijl ze afwachtten wat er te gebeuren stond. Ze hadden zich voorbereid op de dans met Aes Sedai-bliksems en nu bewogen ze ongeduldig rond. Ze waren zelfs te ver van de wagens om de hoornboog te gebruiken die nog in de leren hoes op de rug hing. Ze zouden niet veel langer hoeven te wachten, als Sevanna haar zin kreeg.
Met de handen in haar zij sprak ze de andere Wijzen toe. ‘Wie ten zuiden van mij staat, verstoort wat die Aes Sedai doen. De groep ten noorden van mij valt aan. Voorwaarts speren!’ Waarna ze zich omdraaide, klaar om de vernietiging te aanschouwen van de Aes Sedai die meenden slechts met wapens van staal en ijzer te maken te hebben.
Er gebeurde niets. Voor haar golfde de massa van algai’d’siswai zinloos heen en weer en het hardste geluid was een toevallige roffel van speren op de schilden. Sevanna versterkte haar woede en wond die op, als een wollen draad om een spinklos. Ze was er zo zeker van geweest dat ze er klaar voor waren, nadat het in stukken gereten lijk van Desaine was getoond. Maar als ze een aanval op de Aes Sedai nog steeds ondenkbaar vonden, zou ze hen ertoe dwingen. Al moest ze hun zoveel oneer brengen dat ze smeekten om het gai’shain-wit te mogen aantrekken.