Выбрать главу

Opeens galmde een doffe dreun door het strijdrumoer. Het leek uit de richting van de Aes Sedai-wagens te komen, maar ze kon niet zien of zij dan wel de Wijzen het veroorzaakt hadden. Ze hield er niet van als er dingen gebeurden die ze niet begreep, maar ze was niet van plan het aan Rhiale of de anderen te vragen en zo haar onwetendheid te tonen. En te laten zien dat zij iets miste, wat allen hier bezaten. Onder elkaar gaf het niet, maar ook dat was weer zoiets waar ze niet van hield: dat anderen een macht bezaten die zij niet had.

Er flitste licht tussen de algai’d’siswai, en vanuit haar ooghoeken zag ze iets draaien, maar toen ze zich omkeerde was er niets te zien. Het gebeurde nogmaals: een lichtflits aan de rand van haar gezichtsveld en weer was er niets te zien. Er gebeurden te veel dingen die ze niet begreep.

Ze riep aanmoedigingen rond en overzag de rij Shaido-Wijzen. Enkelen leken toegetakeld, de hoofddoeken verdwenen en de lange haren los. Rokken en hemden zaten onder het vuil of waren zelfs geschroeid.

Minstens een tiental lag kreunend naast elkaar en nog zeven waren doodstil, de omslagdoeken over het gezicht getrokken. Maar ze vond alleen de vrouwen die nog overeind stonden belangrijk. Rhiale; Alarys met haar zwarte haren volkomen in de war; Someryn, die haar hemd de laatste tijd nog verder openliet dan Sevanna, waardoor haar borsten goed zichtbaar waren; Meira met haar lange gezicht, nog grimmiger dan anders; de forse Tion; de magere Belinde, en Modarra die even lang was als een man.

Een van hen had het moeten zeggen als ze iets nieuws hadden gedaan. Het geheim van Desaine bond hen aan haar. Zelfs voor een Wijze zou die onthulling leiden tot een lang leven vol pijn en pogingen die toh te kwijten zou grote schande brengen. Als die Wijze tenminste niet gewoon naakt de wildernis in werd gejaagd, om er te leven of te sterven, en er als een beest te worden gedood door iedereen die haar zag. Desondanks was Sevanna er zeker van dat ze het even verrukkelijk vonden als de anderen om dingen voor haar verborgen te houden; dingen die Wijzen opdeden tijdens hun leertijd en bij hun tocht naar Rhuidean. Ze zou er iets aan moeten doen, later. Ze wilde nu niet haar zwakheid tonen door te vragen wat ze deden.

Ze wendde zich weer naar de veldslag en zag dat ze de overhand kreeg. In het zuiden sprongen vuurbollen en bliksemschichten even dicht als eerst naar boven, maar niet vlak voor haar en blijkbaar evenmin in het westen en het noorden. Wat naar de wagens vloog was even vaak raak als mis, maar de inspanningen van de Aes Sedai namen beslist af. Ze waren gedwongen zich te verdedigen. Zij was aan de winnende hand.

Nog terwijl die gedachte als pure hitte door haar heen schoot, vielen de Aes Sedai stil. Alleen in het zuiden sloegen nog vuur en bliksems tussen de algai’d’siswai in. Ze wilde haar mond al openen om haar overwinning uit te schreeuwen tot er iets doordrong wat haar tot zwijgen bracht. Vuur en bliksems vlogen op de wagens af en botsten op een onzichtbare hindernis. Rook van brandende wagens tekende omhoogwolkend de vorm van een koepel af en ontsnapte ten slotte door een gat boven in die onzichtbare afscherming.

Sevanna schoot als een feeks op de rij Wijzen af. Haar gezicht was zo vertrokken dat enkelen achteruitdeinsden, al kon dat ook door haar speer komen. Ze wist dat het leek of ze die wilde gebruiken, en dat was ook zo. ‘Waarom hebben jullie hen dit laten doen?’ tierde ze. ‘Waarom? Jullie zouden alles van hen tegenhouden en niet toestaan dat ze nog meer muren maakten!’

Tion leek op het punt te staan om over te geven, maar ze zette haar vuisten op de brede heupen en keek Sevanna recht in de ogen. ‘Dat waren geen Aes Sedai.’

‘Geen Aes Sedai?’ spoog Sevanna. ‘Wie dan? Die andere Wijzen? Ik heb jullie gezegd dat we ze moesten aanvallen.’

‘Het waren geen vrouwen,’ zei Rhiale haperend. ‘Het waren geen...’ Met een bleek gezicht slikte ze.

Sevanna draaide zich langzaam om, staarde naar de koepel en haalde weer wat kalmer adem. Iets was door het gat met de opbollende rook naar boven gestegen. Een van die natlanderbanieren. Hij was goed te zien, ondanks de dikke rook. Vuurrood met een half witte en half zwarte schijf, de twee kleuren verdeeld door een kronkellijn, net als op die hoofdband van de siswai’aman. De banier van Rhand Altor. Was hij wellicht zo sterk dat hij was losgebroken, alle Aes Sedai had overweldigd en de banier had geheven? Dat moest wel.

Nog steeds kolkte en ziedde de storm rond de koepel, maar Sevanna hoorde het gemompel achter haar. De andere vrouwen dachten erover zich terug te trekken. Zij niet. Zij had altijd geweten dat de gemakkelijkste weg naar de macht lag in het veroveren van mannen die reeds macht bezaten, en zelfs als kind was ze al zeker geweest dat ze de wapens bezat om hen te veroveren. Suladric, het stamhoofd van de Shaido, was voor haar gevallen toen ze zestien was, en na zijn dood had ze de man uitgezocht die de grootste kans had hem op te volgen. Muradin en Couladin geloofden ieder voor zich dat alleen hij haar belangstelling had weten te wekken, en nadat Muradin, zoals veel andere mannen, Rhuidean niet had overleefd, had haar glimlach Couladin ervan overtuigd dat hij haar in zijn bezit had. Maar de macht van een stamhoofd verbleekte naast die van de Car’a’carn en zelfs die was mets vergeleken met wat ze voor zich zag. Ze huiverde, alsof ze net in een zweettent de knapst denkbare man had gezien. Wanneer Rhand Altor de hare was, zou ze de hele wereld veroveren.

‘Dring harder op,’ beval ze, ‘harder! We zullen die Aes Sedai voor Desaine vernederen.’ En zij zou Rhand Altor hebben.

Opeens klonk er een donderend gebrul uit de voorste rijen. Mannen schreeuwden en gilden. Ze vervloekte het feit dat ze niet kon zien wat er gebeurde. Opnieuw schreeuwde ze de Wijzen toe nog harder op te dringen, maar in plaats daarvan leken er steeds minder vlammen en bliksems de koepel te treffen. Toen kwam er wel iets wat ze kon zien. Vlak bij de wagens barstte de aarde en vlogen in cadin’sor geklede gestalten met een donderende klap omhoog. Niet op één plaats, maar in een lange rij. Opnieuw ontplofte de grond en opnieuw en nog eens. Telkens was het wat verder van de omsingelde wagens af. Nee, geen rij, maar een brede ring van ontploffende grond, mannen en Speervrouwen. Ongetwijfeld rond de hele kring van wagens. Opnieuw en opnieuw en opnieuw, een kring die steeds groter werd, en opeens persten de algai’d’siswai zich langs haar heen, duwden zich door de rij Wijzen en vluchtten weg.

Sevanna sloeg hen met haar speer, haalde uit naar hoofden en schouders en gaf er niet om dat de speerpunt soms nog roder werd teruggetrokken. ‘Houd stand en vecht! Houd stand, voor de eer van de Shaido.’ Ze vluchtten snel weg en gaven er niet om. ‘Waar is jullie eer? Houd stand en vecht!’ Ze stak een vluchtende Speervrouw in de rug, maar de rest sprong gewoon over de gevallen vrouw heen. Opeens besefte ze dat enkele Wijzen waren verdwenen en anderen de gewonden oppakten. Rhiale draaide zich om voor de vlucht en Sevanna greep de arm van de grotere vrouw beet, haar bedreigend met de speer. Het kon haar niet schelen dat Rhiale kon geleiden. ‘We moeten standhouden! We kunnen hem nog steeds grijpen!’

Het gezicht van de ander was een masker van vrees. ‘Als we standhouden, sterven we! Of eindigen we aan de ketting buiten Rhand Altors tent! Blijf maar als je wilt, Sevanna! Ik ben geen Steenhond.’ Ze rukte zich los en vluchtte naar het oosten.