Выбрать главу

Een lijk in de kast

Hoofdstuk 1

Peter van Opperdoes, de al wat oude rechercheur van het politiebureau Raampoort, gelegen aan de rand van de veelbezongen Jordaan in Amsterdam, trok de onderste lade van zijn bureau rechts van hem open, hield zijn knieën iets omhoog en plaatste zijn beide voeten op een stapeltje papieren bescheiden, oude zaken die hij nog in behandeling had. Het was geen oneerbiedig gebaar. De zaken hadden zijn aandacht, zijn volle belangstelling, maar met zijn beide voeten in die onderste lade voelde hij zich ontspannen en nam de rust bezit van zijn oude, maar nog vaak onstuimige hart.

Hij keek vanaf zijn zitplaats naar een foto van zijn vrouw links van' hem, in een goudkleurig lijstje. Sinds haar dood had hij die foto een ereplaatsje op zijn bureau gegeven. Hij kon haar in feite niet missen en dat hij ook tegen Onze-Lieve-Heer gezegd, maar die had niet naar hem geluisterd en haar bruut van hem weggenomen. Het vreemde was dat hij het contact met zijn overleden vrouw nooit had verloren. Hoewel hij de dood als een absoluut gegeven erkende, had hij haar aanwezigheid rondom hem steeds ervaren als een realiteit. Naar zijn vaste overtuiging was zij er nog steeds… zonder gedaante… maar toch, soms zelfs storend nabij.

Hij keek op de foto naar haar lachende mond. Toen die even leek te bewegen voelde hij een schok.

'Er is een jonge vrouw naar je onderweg,' sprak ze vriendelijk. 'Je zult haar wel mooi vinden. Ik ken jouw voorkeuren namelijk. Lang, blond en met grote, intrigerende ogen van een soort fluorescerend blauw… blauw als het water van een verstild, onpeilbaar diep meer.'

Peter van Opperdoes tilde zijn knieën iets omhoog en haalde zijn voeten uit de onderste lade van zijn bureau. Hij boog zich dichter naar de foto van zijn vrouw.

'Je bent lyrisch.'

'Ik schat in hoe jij op haar zult reageren. Beschouw het als een waarschuwing. Ik wil niet dat jij je onderdompelt in de betovering van haar schoonheid… en verdrinkt.'

Peter van Opperdoes lachte.

'Ik ben slechts eenmaal verdronken… door jou.'

'Dit kan de tweede keer worden.'

'Je bent toch niet jaloers?'

'Dat begrip kennen we in de hemel niet. Ik zag die jonge vrouw… aarzelend, weifelend… in gedachten verzonken lopen op de Marnixstraat in de richting van bureau Raampoort… jouw politiebureau. Ik weet dat jij daar op dit moment dienst hebt. Daarom heb ik contact met haar gezocht.'

'Je was nieuwsgierig?'

'Ja.'

'Hoe zocht je contact met haar?'

In haar stem klonk een lichte hoon. 'Jij begrijpt nog weinig van ons lusthof… van ons verheerlijkt hemelrijk. Wij worden niet door stomme aardse begrippen beheerst. Wij kennen geen verleden en geen toekomst… alleen het ultieme moment, dat wij er willen zijn.'

Peter van Opperdoes knikte.

'Zoals jij… nu.'

'Precies.'

Haar stem klonk verder weg. 'Wij hebben geen primitief telefoontoestel nodig om met iemand in contact te komen… ook geen geavanceerd gsmtje. Ik behoef maar aan iemand te denken en zijn of haar gedachten liggen onbedekt voor mij open.'

Peter van Opperdoes strekte zijn hand naar haar portret. 'Wat komt die jonge vrouw doen?'

In haar stem weerklonk een glimlach. 'Zoek dat uit. Daarvoor zit je hier toch?'

Peter van Opperdoes voelde zich wat onrustig. Het antwoord van zijn dode vrouw beviel hem niet.

'Wat komt die jonge vrouw doen?' Hij herhaalde zijn vraag gehaast, opgewonden. Zijn ietwat bevende hand raakte het lijstje om haar portret. Het viel om. Haar gezicht klapte op het blad van zijn bureau en haar stem viel weg.

Op dat moment werd er op de deur van de recherchekamer geklopt… luid, indringend.

Peter van Opperdoes kneep even zijn beide ogen dicht en drukte zijn emoties weg. Toen riep hij: 'Binnen!'

Zijn stem-had een benauwde klank.

Ze was zo mooi als zijn vouw hem had geschetst: slank, rijzig, met lang goudblond golvend haar dat tot op haar schouders reikte. Ze droeg een nauwsluitende spijkerbroek met een zachte roze blouse, die de schoonheid van haar buste accentueerde. Aan haar rechterhand, achteloos, bungelde een zwart leren handtasje.

Van Opperdoes zuchtte diep. Haar feeërieke verschijning had hem even de adem ontnomen.

Voor zijn bureau bleef ze staan.

'U, eh, u bent rechercheur Van Opperdoes?'

Haar stem had een zwoele ondertoon.

De oude rechercheur knikte.

'Dat klopt.'

'U hebt vroeger aan de Warmoesstraat gewerkt?'

Van Opperdoes knikte opnieuw.

'Ook dat klopt.'

Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. 'Neemt u plaats.'

Ze verschoof de stoel iets verder van het bureau, ging zitten en sloeg haar lange benen over elkaar. Daarna zette ze haar tasje op haar schoot, zocht even tussen de inhoud en haalde er een sleutel uit.

'Moeder zegt dat ik die het beste aan u kan geven,' sprak ze verduidelijkend. Ze legde de sleutel op het randje van zijn bureau. Met de gestrekte wijsvinger van haar rechterhand schoof ze de sleutel dichter naar hem toe. 'Ik trek daar absoluut niet in.'

Het klonk als een onherroepelijk besluit.

Van Opperdoes spreidde zijn handen.

'Waar niet in?'

'In die woning.'

Van Opperdoes leunde iets achterover en keek haar aan. Haar ogen hadden inderdaad een bijzondere uitstraling. Ze veranderden in een fractie van een seconde van bijna kleurloos naar diep helder blauw.

'Ik ben soms een beetje traag van begrip,' sprak hij verontschuldigend. 'U brengt mij de sleutel van een woning, die u niet wilt betrekken?' 'Ja:

'Waarom?'

'Omdat mijn moeder niet wil dat ik door die verdomde sleutel in moeilijkheden kom. "Ga maar naar rechercheur Van Opperdoes. Die heeft mij vroeger vaak geholpen als ik door een stommiteit in de problemen was gekomen," zei ze.

Van Opperdoes fronste zijn voorhoofd. 'Wie is uw moeder?'

De jonge vrouw aarzelde even. 'Annetje van Tiggelen… Mooie Annetje.'

'Ach, is zij je moeder? Die ken ik natuurlijk goed.'

Van Opperdoes liet zijn blik over haar gelaatstrekken glijden en zocht naar sporen van een gelijkenis tussen moeder en dochter.

'Dan eh, ben jij Charlotte… haar dochter… haar enig kind.'

De jonge vrouw knikte. 'Ik draag de naam van mijn moeder. Mijn vader heb ik nooit gekend.'

Van Opperdoes glimlachte. 'Ik ken het verhaal van jouw moeder… zoals ik zoveel verhalen uit die buurt ken. Ze heeft jou al kort na je geboorte ondergebracht bij een, zo noemde zij dat, een supernette familie. In die familie ben je grootgebracht. Jouw moeder heeft wel alle kosten voor jouw hele opvoeding aan die nette familie vergoed, en is later in de prostitutie gegleden om jou te kunnen laten studeren. Ze was erg trots op je, omdat je het op de universiteit zo geweldig goed deed.'

Hij zweeg even, nadenkend.

'Ik weet alleen niet meer wat je studeerde.'

'Eerst rechten. Later nog psychologie. Daar heb ik mijn beroep van gemaakt.'

Peter van Opperdoes glimlachte opnieuw. 'En met jouw opleiding en kennis kom je mij de sleutel brengen van een woning die je niet wilt betrekken?'

Charlotte van Tiggelen knikte. 'Op aanraden van mijn moeder. Ze heeft een grenzeloos vertrouwen in u.'

Van Opperdoes kauwde even op zijn onderlip. 'Heb je een huurcontract ondertekend of bindende afspraken gemaakt?'

Charlotte schudde haar hoofd. 'Absoluut niet.'

Van Opperdoes wees naar het blad van zijn bureau. 'Hoe kom je aan die sleutel?'

Charlotte maakte een hulpeloos gebaar. 'Een innerlijke dwang. Ik wilde graag in de Jordaan wonen… in de buurt van een paar dierbare vriendinnen. Ik had me ingeschreven bij een makelaar die een aantal woningen in de Jordaan beheert. Hij belde mij vanmorgen en zei dat er een woning was vrijgekomen in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat… drie kamers en een douche. Dat leek mij wel wat.'