Выбрать главу

'Je zei net zelf dat je bang was dat hem iets is overkomen. Waar baseerde je dat dan op?'

'Op jullie gedrag. Jullie maken me nerveus met dat niks zeggen. Dan ga je je vanzelf allerlei dingen in je hoofd halen.'

Jacob klonk schamper. 'O? En nu ben je niet meer nerveus?'

'Nee. Nu ben ik alleen maar kwaad.'

'Zit je zoon in de problemen? Ben je daarom bang?'

Lousman schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet waar hij is. Dat is het enige. Zoek hem op en vraag het hem zelf.'

Van Opperdoes vouwde het papiertje met het adres zorgvuldig op. 'Daar waren we al mee bezig.'

Hij liep naar de deur van de verhoorkamer, opende die, maar aarzelde om weg te gaan. In plaats daarvan draaide hij zich nog een keer om.

'Had jouw zoon een sleutel van het pand?'

Lousman leek een fractie van een seconde te aarzelen.

'Nee, natuurlijk niet. Je hebt alle sleutels toch?'

Van Opperdoes knikte. 'Natuurlijk. Dat zei je al…'

Jacob knikte naar Lousman. 'Komt u maar. We zijn klaar.'

Lousman stond op, trok zijn jasje recht en volgde Jacob naar de uitgang van het bureau.

Van Opperdoes keek hem na toen hij de trap af liep en wist niet wat hij moest denken.

Toen Jacob weer terugkwam in de recherchekamer, zag hij Peter van Opperdoes met een plastic zakje in zijn handen zitten. Hij draaide het om en om.

Jacob wees ernaar. 'Dat is een simkaartje… uit een mobiele telefoon.'

'Scherp opgemerkt,' grapte Van Opperdoes.

'Ha, ha. Ik bedoel, hoe kom je daaraan?' wilde Jacob weten.

Van Opperdoes legde het kleine rode kaartje voor zich op het bureau. 'Dat lag in de woning. Ik wilde eigenlijk eerst weten of het wel de moeite waard was om te laten onderzoeken op vingerafdrukken. Maar ja, nu we eenmaal zover zijn…'

Jacob pakte het simkaartje. 'Dit is om meerdere redenen interessant.'

'Ja, misschien ook wel dna. Tegenwoordig kunnen ze zo veel,' begreep Van Opperdoes.

'Maar denk eens aan alle gegevens die misschien op deze kaart staan. Contactpersonen, sms-berichten misschien. Je weet maar nooit.'

'Staat dat daar ook allemaal op?'

Jacob knikte. 'Als we geluk hebben wel.'

'En hoe kunnen we die gegevens van dat… dat…' — de oude rechercheur priemde met zijn vinger naar het koperen vierkantje op de rode simkaart — '… glimmende dingetje afkrijgen?'

'De technische recherche gaat eerst kijken of er dna of vingerafdrukken op zitten,' legde Jacob uit. 'En voor de data op het kaartje hebben we onze digitale rechercheurs. Roy IJsselstein doet dat hier, samen met Bas Jesse. Ze hebben een kamertje vol snoertjes en draadjes en stekkertjes…'

Van Opperdoes moest glimlachen, want dat kamertje was hem weleens opgevallen. Als twee kabouters in een donker, diep in een ondoordringbaar bos verborgen hol, waren ze op de zolder van het bureau bezig met allerlei geheimzinnige digitale abracadabra. Het wemelde er van technische apparatuur, waarvan alleen zij de fijnzinnige betekenis kenden. Van Opperdoes bleef er altijd zo ver mogelijk vandaan, omdat al die digitale onzin hem boven de pet ging. Het leek wel of er per dag meer mogelijk werd, zowel met technische als met digitale sporen.

Van Opperdoes was er eigenlijk niet zo van gecharmeerd. Wat had je eraan als je kon bewijzen — met metingen en historische gegevens — dat een mobiele telefoon van een crimineel op een bepaald moment op een bepaalde plek was geweest? Er werd veel te veel waarde aan gehecht, vond Van Opperdoes. Als de telefoon op die bepaalde plek was, wilde dat absoluut niet zeggen dat de crimineel daar óók was geweest. En dat werd nog weleens vergeten door collega's die zich daar blind op staarden.

Maar, moest Van Opperdoes toegeven, het kon wel heel verhelderend zijn om te weten welke namen er op de simkaart stonden.

Nadat Ton van Maan de simkaart 'bemonsterd' had op dna-sporen, liepen Jacob en Van Opperdoes naar de kamer van de digitale rechercheurs. Om daar te komen moesten ze een smalle deur door op de tweede verdieping en een steile trap beklimmen die leek op een kasteeltrap, die naar het uiterste puntje van de uitkijktoren leidde.

'Zo, Van Opperdoes, is je ketting zo lang dat je helemaal hierheen kan komen klimmen?' riep Roy IJsselstein naar beneden, toen hij zag hoe de oude rechercheur zichzelf moeizaam de trap op hees.

Van Opperdoes moest glimlachen. IJsselstein had net als hij jaren op de Warmoesstraat gewerkt en was nog niets van zijn typisch cynische en harde manier van doen kwijt geraakt. Of misschien was het wel typisch Amsterdams: een grote bek en een klein hartje.

'Nou, wat moet je?' wilde IJsselstein weten, toen Peter van Opperdoes eenmaal boven was. 'Ik had eigenlijk nooit gedacht dat jij hier nog eens zou komen. Jij moest toch niks hebben van die nieuwerwetse troep?'

Van Opperdoes strekte zijn hand uit, waar de simkaart in lag. 'Kun je hier iets mee?'

IJsselstein pakte het kaartje en stopte het in een computer. 'Waarschijnlijk veel meer dan je denkt. Wat wil je weten?'

'Alles,' antwoordde Jacob.

'Alles, alsjeblieft…' mompelde IJsselstein zonder op te kijken.

Jacob keek Van Opperdoes zuchtend aan. Die haalde zijn schouders op, gewend als hij was aan de manier van doen van IJsselstein.

'We willen graag alles weten,' zei Jacob. 'Alsjeblieft,' liet hij er met nadruk op volgen.

De mond van IJsselstein plooide zich in een glimlach. 'Goed zo. Ik bel je op zodra ik het kaartje heb leeggetrokken.'

'Heb je enig idee wanneer?'

'Niet mij opjutten, hè.' Waarschuwend zwaaide hij een vinger heen en weer.

Van Opperdoes klopte IJsselstein bemoedigend op de rug. 'Neem je tijd. Als het morgen maar klaar is.'

IJsselstein zette grote ogen op. 'Morgen?'

'Morgen.'

'Maar het is al avond!'

Van Opperdoes glimlachte. 'Dat wordt dan doorwerken, Roy…'

De warme zon had plaatsgemaakt voor een heerlijk zwoele zomeravond. Groepjes jongeren liepen lachend en flirtend voor het oude bureau langs, onderweg naar de vele cafés op en rond het Leidseplein. Een brandweerwagen maakte zich los van de kazerne op de andere hoek van de Marnixstraat en verdween met gillende sirenes de nacht in. Peter van Opperdoes stond voor het raam te wachten op Jacob.

'Zie je ze?' vroeg zijn vrouw.

'Wie?'

'Die stelletjes. Kun je je voorstellen dat wij ooit ook zo gewandeld hebben toen we hier samen op kamers woonden?'

Peter van Opperdoes herinnerde het zich. Twee jonge geliefden, die de wereld aankonden en hun hele leven nog voor zich hadden.

"Vermaak je je een beetje met deze zaak?'

De oude rechercheur trok zijn wenkbrauwen op. 'Pas maar op. Als ik er straks achter kom dat er helemaal niks gebeurd is in die woning… dan zwaait er wat voor je!'

De vrolijke lach van zijn vrouw klingelde in zijn oren. 'Nou, dat zou een mooie zijn…'

'Ik heb het idee dat je mij gewoon bezig wilt houden met een hele spannende puzzel. Die misschien wel helemaal geen puzzel is.'

'Zo gemeen ben ik echt niet, dat weet je ook wel,' stelde ze hem gerust. 'Er is daar wel degelijk iets gebeurd…'

Aan de overzijde van het bureau, op de hoek met de Bloemgracht, stond een verliefd stel innig te zoenen. De oude rechercheur ervoer een gevoel van heimwee en zacht verdriet, dat door zijn lichaam trok. Langs zijn gezicht streek een zucht warme wind, die door de tochtige ramen had kunnen komen, of ergens anders vandaan.

Zijn verdriet verdween plotsklaps, hij voelde zich geluk kig dat zijn vrouw toch nog zo dicht bij hem was.

Hij slikte even en haalde diep adem.

'Hé, even wat anders… jij kunt me toch ook gewoon vertellen wat er daarbinnen is gebeurd? En wie de dader is? Zelfs waar de dader nu is?' Hij veranderde maar even van onderwerp.

Zijn vrouw giechelde. 'Je weet echt niet hoe het werkt hierboven, hè? Als ik dat doe, krijg ik ruzie.'

'Ruzie? Ruzie met wie?'

'Met de grote baas hier. En daar wil ik geen ruzie mee krijgen. Het is tegen de regels en dan stuurt ie me weg.'