Ze overhandigde het formulier aan Jacob, gaf alle aanwezigen een hand en verliet het mortuarium.
'Heb jij een fototoestel bij je?' vroeg Van Opperdoes aan zijn jonge collega, terwijl hij naast het lichaam van Robert Lousman stond.
'Nee, natuurlijk niet. Hoezo?'
'Ik wil graag een foto van zijn gezicht. En van zijn kleding.'
'Van zijn kleding kunnen we aan de tr vragen. En van zijn gezicht, die maken ze morgen toch uitgebreid bij de sectie?'
'Maar dan heb ik ze pas morgenmiddag. Wij moeten er morgenochtend mee aan de slag,' drong Van Opperdoes aan.
Jacob dacht even na en haalde zijn telefoon tevoorschijn. 'Dan doe ik het hier wel mee. Het hoeft toch geen hoge kwaliteit te zijn?'
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. 'Als het maar goed genoeg is om aan iemand te laten zien.'
'Dat moet wel lukken…' Jacob ging naast het lichaam staan.
'Wacht effe…' zei de beheerder van het mortuarium. Hij haalde met zorg een natte spons over het gezicht van de overledene en schikte het haar een beetje. 'Zo, ziet het er tenminste een beetje toonbaar uit.'
Van Opperdoes knikte tevreden. Het was hetzelfde soort respect, bijna vakmanschap, dat hem bij de schouwarts was opgevallen.
Jacob maakte een paar foto's, waarna de beheerder de plastic zak met een plechtig gebaar weer zorgvuldig dichtritste en het lichaam in de koelcel schoof. Een plotselinge stilte overviel de aanwezigen toen hij de zware metalen deur sloot, als een laatste groet aan de overledene.
Van Opperdoes schudde de beheerder de hand. 'Fijn dat je hebt willen komen op dit onzalige uur…'
De beheerder nam het compliment zwijgend in ontvangst en deed de toegangsdeur achter hen weer zorgvuldig in het slot.
Onderweg naar bureau Raampoort vocht Van Opperdoes tegen het dichtvallen van zijn vermoeide ogen. Buitenveldert gleed aan hem voorbij, en toen ze over de Amstelveenseweg weer richting hun eigen Jordaan reden, gaf hij toe aan de onweerstaanbare drang om zijn ogen te sluiten.
Jacob keek naar zijn knikkebollende collega.
Toen de auto afremde, deed Van Opperdoes met moeite zijn ogen open. 'Waar zijn we?'
Hij keek om zich heen, maar kon het bureau niet ontwaren.
'Dit is de Raampoort niet.'
'Nee, dit is de Brouwersgracht. Kijk, hier is je huis.'
Van Opperdoes sputterde tegen. 'Maar we moeten nog…'
'Weetje hoe laat het is?' Jacob keek op zijn horloge. 'Het is drie uur. Je gaat slapen, en ik ook. Morgen is er een nieuwe dag.'
Jacob duldde geen tegenspraak, dat was duidelijk. Hij wees zonder verder iets te zeggen naar de voordeur van de woning van Van Opperdoes.
Peter van Opperdoes overwoog om nog even tegen te sputteren, maar sloot toen zijn mond en stapte uit. Voor Jacob wegreed, boog de oude rechercheur zich nog even naar binnen.
'Dank je wel,' zei hij glimlachend.
'Tot morgen. Welterusten,' groette Jacob en reed langzaam de Brouwersgracht af.
Van Opperdoes haalde de sleutels uit zijn broekzak en stond op het punt om de voordeur te openen, toen zijn instinct hem waarschuwde dat er iets niet in de haak was.
Langzaam draaide hij zich om.
Op een paar meter afstand, aan de duistere waterkant, stond een in donkere kleren gehulde man.
Van Opperdoes kon het gezicht niet goed onderscheiden, maar de angst sloeg hem om het hart, omdat de man een capuchon over zijn hoofd getrokken had en onverstoord, zwijgend en onheilspellend naar Van Opperdoes staarde.
Hoofdstuk 11
'Je hebt wat gedaan?' Jacobs stem klonk verontwaardigd.
'Ik ben naar binnen gegaan. Slapen.'
'Was die man weg dan?'
Peter van Opperdoes keek onschuldig. 'Nee, die stond nog voor de deur. Op dezelfde plek.'
Jacob kon geen woord meer uitbrengen. Van Opperdoes was lichtelijk geamuseerd door de reactie van zijn jonge collega. Die stond nog net niet als een viswijf met zijn armen in zijn zij, maar het scheelde niet veel.
'Maar wat wilde die man dan? Wilde hij je aanvallen?'
De oude rechercheur haalde zijn schouders op en zakte wat onderuit in zijn stoel. 'Geen idee.'
Het werd Jacob bijna te veel. Hij snapte er niets meer van. 'Geen idee?!'
'Nee. Hij is uiteindelijk gewoon weggelopen, vermoed ik. Hij was in ieder geval weg toen ik wakker werd. Ik had ook niet gedacht dat hij daar de hele nacht zou blijven staan.'
Jacob schudde zijn hoofd in ongeloof. 'Je had mij of het bureau moeten bellen. Je had op z'n minst kunnen vragen wie hij was, wat hij daar deed. Man, voor hetzelfde geld had hij je wat aangedaan, was het de moordenaar van de Goudsbloemdwarsstraat.'
Van Opperdoes reageerde rustig. 'Maar hij heeft niets gedaan.' 'Nee, maar dat wist jij niet van tevoren.'
De oude rechercheur keek zijn jonge collega kalm en bijna olijk aan. 'O, nee?'
Het duurde even voor het tot Jacob doordrong wat zijn oude collega daarmee precies bedoelde, maar toen viel het kwartje.
Iets of iemand had Van Opperdoes vannacht gerustgesteld en duidelijk gemaakt dat de angstaanjagende gestalte hem geen kwaad zou doen.
En toen had Jacob niets meer te zeggen.
Charlotte van Tiggelen zat op het terras van Winkel, het restaurant op de hoek van de Noordermarkt en de Westerstraat. Ze nam bedachtzaam hapjes van de warme appeltaart, die zo lekker was dat men in de kelder van het restaurant tientallen taarten per dag moest bakken om alle bestellingen bij te kunnen houden.
Ze ging zo op in haar stuk taart, dat ze Peter van Opperdoes en Jacob pas opmerkte toen die naast haar stonden.
De oude rechercheur klopte haar vriendelijk op de schouder. Verrast keek ze op.
'Meneer Van Opperdoes…'
Ze keek de twee rechercheurs onderzoekend aan.
'Is er iets?'
Haar aanvankelijke onbevangen verrastheid, maakte vrijwel onmiddellijk plaats voor een lichte achterdocht.
'Wat is er aan de hand? Is er iets mis?'
Van Opperdoes wees op de stoeltjes tegenover haar.
'Ja… natuurlijk… gaat u zitten,' zei Charlotte.
'Dank je.'
Van Opperdoes zakte naast Jacob op een stoeltje en keek om zich heen. Ruim om restaurant Winkel heen stonden tafeltjes en stoeltjes, zelfs tot ver op de Noordermarkt. Het was vol, tientallen mensen liepen speurend langs het terras om te kijken of er nog een tafeltje te bemachtigen viel. Van Opperdoes boog zich voorover.
'We willen je iets vragen.'
Charlotte van Tiggelen was kennelijk over haar aanvankelijke verbazing heen en had voor zichzelf besloten dat de twee rechercheurs geen kwaad in de zin hadden, want ze prikte een stukje appel aan haar vork en kauwde er bedachtzaam op.
'Natuurlijk… vraagt u maar.'
Van Opperdoes sprak zo zacht dat geen van de mensen die om hen heen zaten het gesprek zou kunnen volgen.
'De twee lichamen die jij had gezien… heb je er één van herkend?'
Een frons verried haar verwondering over de vraag. 'Nee… dan had ik dat toch wel meteen gezegd.'
Jacob hield zijn hoofd schuin. 'Soms komen herinneringen later. Dat heeft iedereen weleens, dat je je plotseling een detail herinnert.'
'Ja, nou… dat kan dan misschien wel zo zijn, maar dat is bij mij niet gebeurd.'
Van Opperdoes reikte naar de binnenzak van zijn jasje en haalde er twee foto's uit. Voor hij de foto aan Charlotte van Tiggelen toonde, moest hij echter zekerheid hebben over iets.
'De makelaar van wie jij het huis hebt gekregen, die kende je niet?'
Charlotte haalde haar schouders op. 'Nee. Mijn moeder had hem aangeraden, ik kende hem niet.'
'Die makelaar waar je geweest bent heet Lousman, en hij heeft een zoon. Wist je dat? Heb je die weleens gezien?' wilde Jacob weten.
'Geen idee. Ik heb ze alleen aan de telefoon gehad, ik heb de sleutels gekregen van een vrouw op kantoor en dat was het. Dus… nee.'