Выбрать главу

'IJsselstein?' riep Peter van Opperdoes naar boven.

Het geluid van omvallende spullen kwam hard de trap af. Het hield onheilspellend lang aan, verstilde toen langzaam, maar keerde in alle hevigheid terug toen kennelijk nog een kast omviel. Na een halve minuut verscheen het rood aangelopen, kale hoofd van IJsselstein boven in de trapopening.

'Heb je niks beters te doen dan andere mensen lastigvallen?'

'Gaat alles goed?'

IJsselstein leek zwaar beledigd. 'En waarom zou het niet goed gaan?'

Van Opperdoes trok zijn meest onschuldige gezicht en haalde zijn schouders op. 'Ik bedoel er echt niets mee. Weet je al iets over dat telefoonkaartje?'

'Hm, tja… het lijkt een gecodeerd kaartje, maar ik kom een heel eind. Ik weet het 06-nummer en daar heb ik bij de telefoonmaatschappij de laatste gesprekken van opgevraagd. Ik kan je in ieder geval zeggen dat er veel gesprekken naar het buitenland mee zijn gevoerd. En het laatste gesprek is van eergisteren.'

'Welk land?'

'Colombia.'

'Weet je nog meer?'

'Dat het laatste gesprek is gevoerd vanuit de omgeving van de Tweede Goudsbloemdwarsstraat, mogelijk dus vanuit de woning zelf. Eergisteren. De dag voordat die vrouw die twee dooien vond…'

Van Opperdoes liet dit even op zich inwerken. Het was iets waar hij niet op had gerekend, maar interessant was deze informatie wel.

'Mooi, mooi, mooi… dank je wel,' bromde Van Opperdoes, voordat hij de deur naar de zolder weer dichttrok. Terwijl vanaf zolder weer een heidens lawaai van omvallende spullen klonk, begeleid door een aantal luide wanhopige kreten van IJsselstein, liep Van Opperdoes grijnzend naar de recherchekamer om zijn jas te pakken en verder te bedenken wat ze met deze kennis konden aanvangen.

Peter van Opperdoes zag er potsierlijk uit, gehuld in een lichtgrijze ziekenhuisjas, met blauwe plastic handschoenen aan en een wit papieren mutsje op zijn hoofd.

Jacob had zich wijselijk achter een klein bureautje in de sectieruimte verstopt en zat met een pen in de hand gereed om de opmerkingen van de patholoog-anatoom over te nemen op het speciale sectieformulier.

De medewerker van de patholoog, liefkozend 'de snijder' genoemd, deed het voorbereidende werk. Het lichaam van Robert Lousman lag naakt op de roestvrijstalen sectietafel, zijn hoofd iets omhoog gericht op een stalen ondersteuning. De snijder veegde met een spons het gezicht schoon en maakte vervolgens met een vlijmscherp mes een lange incisie in de lengterichting van het lichaam, waarna hij met een zaag het borstbeen doorzaagde.

Van Opperdoes stond er onverstoorbaar bij. Hij had in zijn loopbaan tientallen, misschien wel honderden secties meegemaakt.

Hij kon zich zijn eerste sectie nog goed voor de geest halen, in het toenmalige sectielokaal aan de Overtoom, waar dokter Rusteloos al jarenlang met vaardige hand het sectiemes hanteerde.

De oude dokter was wat aan de dove kant, hetgeen soms grappige momenten kon opleveren. Meestal begon het al bij binnenkomst, wanneer hij de dokter begroette: 'Goedemorgen dokter, lekker weertje vandaag.' Waarop Rusteloos steevast antwoordde: 'Ik heb heerlijk geslapen, dank je wel. Waar bemoei je je mee, trouwens?'

Er was wel wat veranderd sinds de secties in het oude vervallen lokaal op de Overtoom. Nu stonden ze in Den Haag, in een grote, moderne steriele ruimte, met grote, zoevende automatische deuren, die toegang boden tot een lange gang langs een enorme glazen wand op de tweede verdieping. Van buitenaf moest het een vreemd gezicht zijn, om steeds mensen in blauwe overalls met witte mutsjes op en handschoenen aan, de sectielokalen in en uit te zien schuifelen, op weg naar weer een overledene die onderzocht moest worden. Het Nederlands Forensisch Instituut was er in die jaren behoorlijk op vooruitgegaan.

'Dat is vreemd…' mompelde de patholoog. 'Ah… hier is ie…

Van Opperdoes knipperde met zijn ogen en schudde de herinneringen van zich af.

'Sorry, wat zei u?'

De patholoog hield het hoofd van Robert Lousman vast. Inmiddels had de snijder de schedel losgezaagd en bekeek de patholoog de verwonding achter in het hoofd.

'Hier is de kogel erin gegaan… met een verwoestend effect.'

Hij volgde het geronnen bloedspoor.

'De kogel zit er nog in. Een klein kaliber, denk ik.'

Jacob keek even op naar zijn collega, die geïnteresseerd naar de verrichtingen van de patholoog stond te kijken. Hij concentreerde zich op het papierwerk voor zijn neus, waarin hij alle bevindingen van de patholoog moest noteren. Toen de snijder begon te zagen, had hij het sectielokaal kort verlaten — dat ging hem allemaal even te ver.

'Wilde u niet graag weten of deze man vermoord is op de plaats waar hij is aangetroffen?' vroeg de patholoog aan Van Opperdoes.

Die glimlachte. 'Graag. Het kan van groot belang zijn.'

De patholoog boog zich weer voorover. Hij bekeek de lijkvlekken van het lichaam, de verwonding en de manier waarop het bloed naar beneden was gesijpeld.

'Hebt u de foto's van de vindplaats?'

Jacob stond op en overhandigde hem de foto's van de plek onder de brug. De patholoog deed zijn handschoenen uit en bestudeerde ieder detail van de foto's zorgvuldig.

'Hm… hm…' mompelde hij.

Na wat een eeuwigheid leek, gaf hij de foto's terug.

'Honderd procent zekerheid kan ik u niet geven, maar ik kom er wel dichtbij. Het schijnt mij toch toe dat deze man op deze plek is vermoord. Niet ergens anders. Alle verwondingen, lijkvlekken en bloedingen zijn consistent met de manier waarop hij daar lag.'

Hij deed een nieuw paar handschoenen aan.

Jacob ging zitten en legde de foto's voor zich neer.

Van Opperdoes kwam bij hem staan. 'Je beseft dat we dan nu nog geen stap verder zijn? Sterker nog… het raadsel wordt alleen maar groter…'

Terwijl de patholoog op de achtergrond doorging met de

sectie, borg Jacob de foto's op in het dossier. 'Ik weet het… nu zijn we nog steeds twee lijken kwijt.' Van Opperdoes knikte. 'Als die er al waren…'

Hoofdstuk 13

Peter van Opperdoes liep over de Noordermarkt in de richting van de Brouwersgracht. Ondanks het late uur was de Jordaan vol leven en gezelligheid. De terrasjes zaten vol en over de Noordermarkt liepen verliefde stelletjes arm in arm door de warme nacht. Van Opperdoes passeerde café Papeneiland, waar barman Carlo net wat drankjes afleverde op het terras.

Blij verrast keek hij Van Opperdoes aan.

'Kijk eens aan… daar is ie dan eindelijk weer eens. Kom je even zitten?'

Van Opperdoes aarzelde, maar Carlo liet zich dit keer niet vermurwen.

'Kom op… het is laat, het is warm, het is zomer… kom effe zitten.'

Gastvrij trok hij een klapstoel naar voren.

Van Opperdoes schudde zijn hoofd, maar bedacht zich toen. 'Mag ik hem even meenemen?'

'Tuurlijk… het is jouw stoel. Al vreet je hem op…'

De oude rechercheur vouwde de stoel onder zijn arm en waggelde naar het trappetje aan de kant van de Brouwersgracht, dat leidde naar een kleine stenen aanlegplaats. Wonderlijk genoeg zat er niemand. Van Opperdoes klapte de stoel uit en ging zitten. Ondanks dat het al laat was, voeren er nog vele bootjes door de Brouwersgracht. Af en toe stak hij zijn hand op, als vriendelijke mensen hem tijdens het langsvaren groetten.

Hier had hij vaak met zijn vrouw gezeten, net als op het terras van Papeneiland. De herinneringen waren nog vers, en hij had er — sinds haar overlijden — niet meer gezeten. Toch voelde dit goed. Erg goed, zelfs.

'Ga daar toch eens op het terras zitten. Dat gezeur van jou ook altijd.' Ze klonk vrolijk knorrig, alsof ze hem een standje gaf.

Van Opperdoes glimlachte. Het was een mooi gezicht, zo'n glimlachende oude man op een klapstoeltje, in z'n eentje op de steiger op de Brouwersgracht.

'Komt wel… komt wel…' suste hij.

'Misschien is het juist wel goed als je het doet. Die mensen hebben het goed met je voor.'