Misschien moest hij een andere insteek zoeken voor dit raadsel. Niet proberen op te lossen hoe de mannen verdwenen waren, maar de oplossing met een andere denkwijze benaderen.
Wie waren deze mannen?
Waarom waren ze in deze woning geweest?
En wat hadden ze hier gedaan?
Koffie drinken op de bank, voordat ze op de grond terechtkwamen, om wat voor reden dan ook?
Hij bekeek de bank aandachtig en plotseling viel zijn oog op een klein felrood stukje plastic, dat uit een plooi van de lichte bank leek te steken. Voorzichtig trok hij het tevoorschijn, ervoor zorgend dat hij geen vingerafdrukken achterliet. Het was ongeveer twee vierkante centimeter groot en aan één kant leek er een koperkleurig doolhofje op geprint. Hij verpakte het zorgvuldig en stak het in zijn zak.
Na nog een laatste rondje door het huis, sloot hij het zorgvuldig af en daalde langzaam de steile trappen af.
Op de tweede verdieping klopte hij op de voordeur, maar er werd niet opengedaan.
Zuchtend daalde hij de trap af naar de eerste verdieping en klopte ook daar op de deur. Vergeefs, leek het, maar net toen Van Opperdoes zich omdraaide om de laatste trap af te lopen, hoorde hij achter de deur duidelijk gestommel.
Van Opperdoes stond in dubio. Zou deze woning iets met boven te maken hebben? Was Jacob maar bij hem, dacht hij, wie weet wie er hier binnen zat.
In de woning klonk het alsof er iets op de grond in stukken viel, waarna een bejaarde vrouwenstem in onvervalst plat Amsterdams snoeihard vloekte.
Attenoje!'
Van Opperdoes glimlachte opgelucht. Hij tikte nu niet op de deur, hij bonsde als een gek.
'Jaja, ik hoor je wel, mafkees. Met je herrie…' bromde de stem binnen.
De deur vloog open en Van Opperdoes keek in het woeste gezicht van een oude, maar zeer verzorgde vrouw. Haar haar was keurig geföhnd en ze was behangen met gouden sieraden. Veel Jordaanser dan dit vind je ze niet, dacht hij.
'Wat is er? Waarom maak je zo'n herrie? En wat doe je hier op de trap? Hoe kom je boven? Als je maar niet denkt dat je geld krijgt.'
'Ik ben van de recherche,' begon hij.
'Van de wat? Je moet niet zo mompelen, dat is onbeleefd.'
'Ik ben van de recherche! De politie!' brulde hij.
'Politie?'
Peter van Opperdoes knikte.
'Mijn vader zat ook bij de politie.' Ze keek hem onverstoord vijandig aan.
'Nou, kijk eens aan, dat schept meteen een band…'
'Het was een ongelofelijke hangjas. Liep weg toen ik twaalf was, met dat wijf van de overkant. Ze was lelijk. En onaardig. Rotwijf.'
Tja, daar wist hij niet veel op te zeggen.
'Ben jij ook een hangjas?' vroeg ze.
'Ik hoop van niet.'
Ze deed een stapje achteruit en bekeek hem van top tot teen.
'Nou, wat mot je?'
Zal ik het vragen of niet, dacht Van Opperdoes. Hij kon het antwoord wel raden, want deze vrouw was zo doof als een kwartel.
'Hebt u iets gehoord, de afgelopen paar uur?' 'Wat zeg je?'
De moed zonk hem in de schoenen, maar hij probeerde het toch nog maar een keer.
'Of u misschien iets vreemds hebt gehoord, de afgelopen uren. Of dagen.'
Ze wuifde zo hard met haar hand dat haar armbanden woest rinkelden.
'Alles wat ik hoor is vreemd. Wat bedoel je precies?'
'Geluid? Herrie? Vreemde knallen, bonken?'
Ze keek hem vragend aan. 'Is er iets gebeurd boven?'
'Daar probeer ik achter te komen.' Hij boog voorover. 'Niet verder vertellen, hoor.'
Ze keek hem aan en gaf verder geen antwoord. Toen schudde ze langzaam haar hoofd en plotseling leek haar woede weg te ebben. Ze kwam weer een stapje dichterbij en legde haar hand op Van Opperdoes' arm.
'Ach jongen, jij bent geen slechte, dat zie ik ook wel. En ik wil je best wel helpen, maar ik hoor de laatste tijd niet zo heel goed meer, moet je weten. Ik weet het echt niet, of er iets is gebeurd. Kom effe gezellig binnen bij Sientje.'
Van Opperdoes keek haar aan. Ze was van een Jordanese kenau veranderd in een bijna hulpeloze vrouw die met een zachte blik naar hem opkeek. Hij klopte goedmoedig op haar hand.
'Geeft helemaal niks dat je niet zo goed hoort.'
Sientje wuifde hem naar binnen. Het was er warm, heel warm. Ondanks dat het buiten zomer was, leek het alsof ze de kachel op volle toeren liet draaien. Van Opperdoes knoopte zijn jasje los. Binnen blonk het goud en nepgoud hem tegemoet. Overal hingen kleine schilderijtjes, door het hele huis stonden goudkleurige vaasjes en bekertjes. Pronkstuk was een winters tafereeltje boven de kachel, de beroemde Westertoren gehuld in sneeuw, als een miniatuurkerk, met een stuk bevroren Prinsengracht ervoor, waar kleine poppetjes schaatsende mensen voorstelden. Een kerstversiering, die Sientje kennelijk het hele jaar op de schoorsteen had staan.
'Wil je koffie?'
'Nou… dat lijkt me heerlijk.'
Ze glimlachte dankbaar en verdween naar de keuken, waar een hels kabaal van omvallende kopjes en schotels losbarstte. 'Alles gaat goed!' riep ze.
Peter van Opperdoes glimlachte, ging voor het raam staan en keek naar buiten. Zoals het goede gewoonte was, had Sientje spiegeltjes aan de buitenzijde van haar venster gemonteerd, zodat ze alles wat op straat gebeurde in de gaten kon houden. Een oude stoel, met een comfortabel kussentje erin, stond voor het raam.
Sien kwam de kamer in, een dampende kop koffie in haar ene hand en een ouderwetse doos met koekjes in de andere.
De oude rechercheur koos een krakeling uit. 'Heerlijk,' zei hij voldaan.
Ze gebaarde naar een stoel bij de tafel en zakte zelf in haar stoel voor het raam.
'Weet je wie er boven woont? Ken je ze?'
'Hier direct boven? Die zijn op vakantie. Al een week of drie. Dat weet ik, want ze leggen altijd de krant hier voor m'n deur neer. Dat ik niet de trap af hoef. Hele lieve mensen. Homo's, dat wel, maar zulke lieve jongens. Ik ga ook weleens een appeltaartje met ze eten, bij Winkel op de Noordermarkt. Maar wie daar weer boven woont, op de derde…?' Ze breidde haar armen uiteen. 'Niemand.'
Van Opperdoes moest glimlachen om de oude vrouw. Een heerlijk type, een echte Amsterdamse die zich had voorgenomen dat niemand haar ooit iets wijs zou maken. Maar nu, nu er een vertrouwd iemand bij haar was, zakte haar masker en veranderde Sien in een warme, Jordanese dame.
Ze hief haar vinger. 'Opa Romein woonde er, maar die is weg. Ik weet niet wie er nu woont. Ik heb ze nooit gezien. Het zullen wel yuppen zijn, die zeggen toch nooit gedag hier.'
Er verscheen een peinzende trek op haar gezicht, alsof ze zich uit alle macht iets probeerde te herinneren. 'Ik weet niet eens of er wel iemand woont. Ik heb wel mensen de trap op zien gaan. Werklui, denk ik. Of de eigenaar. Ze zouden gaan opknappen boven, dat wel. En dan verhuren. Die ouwe had er nooit wat aan gedaan, weet je. Ze handen stonden zo.'
Ze hield de ruggen van haar handen tegen elkaar, alsof Opa Romein twee linkerhanden had gehad. 'Gaat het om drugs, hierboven?' wilde ze weten.
'Ik heb nog geen enkel idee,' zei Van Opperdoes en daar loog hij niets van. Hij wist nog niet eens of er überhaupt wel sprake was van een misdrijf.
Sien snoof.
'D'r zijn te veel drugs in de Jordaan… en yuppen. Drugs en yuppen, een slechte combinatie.'
'Waren het dan yuppen, die boven woonden?' probeerde Van Opperdoes, die het inmiddels wel duidelijk was dat Sien niet alleen last had van haar oren, maar ook van haar geheugen.
Ze hield haar hand achter haar oor. 'Hè?'
Geduldig herhaalde de oude rechercheur zijn vraag.
Sien haalde haar frêle schouders op en schudde haar grijze hoofd. 'Opa Romein een yup? Laat me niet lachen. Die was nog Jordaanser dan ik. "Als ik hier wegga, dan tussen zes plankies," zei hij altijd. Dat heeft ie niet gered, hij zit in Bernardus. D'r zullen wel nieuwe buren komen, denk ik. Verbouwen, en dan voor zes keer de normale huur een huissie verhuren. En nooit gedag zeggen. Opa Romein zei tenminste gedag. Wat zeg ik, hij lulde de oren van je kop als ie de kans kreeg. Af en toe was ik blij dat ik doof was. Zei ik de hele tijd: "Ja hoor, jazeker, o ja, je hebt helemaal gelijk…" Terwijl ik er geen klap van verstond. Heerlijk, en hij maar doorlullen. Nou ja, dat zullen die yuppen nooit doen, ze vergallen de buurt. Iedereen leeft voor zichzelf deze dagen.'