Выбрать главу

De geur van het eten golfde al naar buiten en zelfs Van Opperdoes was verrast hoe heerlijk en subtiel het rook. Voor het eerst realiseerde hij zich hoe lang het geleden was dat hij iets had gegeten. Zijn neus krulde.

‘Meenemen?’ vroeg de man achter de balie.

Jacob wees op de tafel. ‘We eten hier wel, is dat goed?’

‘Natuurlijk. Zeg maar wat je wilt.’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand. ‘Jij bent daar veel beter in dan ik.’

Even later kwamen de borden op tafel. Van Opperdoes boog zijn hoofd tot vlak boven het bord en snoof diep.

‘Als het net zo goed smaakt als het eruitziet…’

‘Probeer maar.’

Het was inderdaad een sensatie om te proeven, moest hij toegeven. Er lagen verschillende vleesgerechten op het bord, die ieder een geheel eigen smaak hadden. Iedere hap proefde weer nieuw en anders. De twee rechercheurs zeiden niets en genoten. Na zijn laatste hapje legde Van Opperdoes zijn vork neer en leunde tevreden achterover.

‘Eet je dat niet op?’

De oude rechercheur keek op zijn bord, waar nog twee laatste stukjes vlees lagen, met wat bami. ‘Het is beleefd om iets te laten liggen op je bord. Anders denkt de gastheer of gastvrouw dat ze je te weinig hebben aangeboden.’

Grijnzend prikte Jacob het vlees aan zijn vork en at het smakelijk op.

‘Zeker. Maar dat geldt niet als je ervoor hebt betaald.’

Van Opperdoes zag het glimlachend aan en wreef over zijn buik.

‘Nou woon ik toch al jaren hier om de hoek…’

‘Nieuw adresje erbij. Altijd handig.’

‘Tjonge…’ pufte de oude rechercheur. ‘Dat is nou het mooie van de Jordaan. Het is niet groot, maar toch is er steeds wat nieuws te ontdekken…’

De borden werden weggehaald en Jacob rekende af.

‘Voordat je in slaap valt hier… we moeten nog naar de technische recherche.’

Van Opperdoes zuchtte diep. ‘Volgende keer eet ik dit alleen als ik er even van kan nagenieten.’

Hij bleef zitten en keek peinzend om zich heen.

‘Waar denk je aan?’ wilde Jacob weten.

‘Wat deed Bertje van de Dijk in een gekloonde auto?’

Daar moest Jacob ook even over nadenken.

‘Is hij een type dat auto’s steelt en daarna kloont?’

De oude rechercheur haalde zijn schouders op.

‘Geen idee.’

‘Of is hij iemand die iets van plan was in een gekloonde auto? Is het een bankovervaller? Een ripdealer? Waar had hij die auto voor nodig?’

Weer haalde Van Opperdoes zijn schouders op. Hij durfde er niets over te zeggen.

‘Ik denk dat we ons maar eens ernstig moeten verdiepen in Bertje van de Dijk, en met wie hij omging…’

Jacob stond op.

‘Want als je het slachtoffer kent, ken je de dader. Toch?’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Je leert snel, jonge vriend.’

Het was donker toen ze bij het enorme gebouw aan de Kabelweg aankwamen, waar de technische recherche gehuisvest was.

Jacob hield zijn toegangspas bij het elektronische slot en langzaam gleed de grote ijzeren poort ratelend open. Het enorme gebouw, dat nog niet zo lang in gebruik was bij de politie, zag er indrukwekkend uit. Groot, hoog en donker, en waar op sommige verdiepingen nog laat werd gewerkt, getuige het felle licht dat naar buiten straalde.

Aan het einde van het parkeerterrein bevonden zich de onderzoeksruimtes van de tr. Ook daar brandde fel licht, als een vertrouwenwekkend baken aan het einde van een donkere en koude nacht.

Langzaam reed Jacob over het terrein, terwijl hij omhoogkeek.

‘Dit is toch geen politiebureau? Vroeger zat de tr in de Sarphatistraat. Misschien te klein en een beetje onhandig, maar wel een pand met historie. Napoleon zelf heeft er nog rondgelopen en z’n paard gestald, zeggen ze. En dit? Groot en ruim, maar lelijk en met een vorstelijk uitzicht op de snelweg. Geef mij dan de Raampoort maar. Al meer dan honderd jaar een politiebureau.’

Peter van Opperdoes keek hem vrolijk aan, stiekem nog nagenietend van zijn eten.

‘Je wordt sentimenteel. Nu al. Hoe oud was je ook alweer?’

Jacob zette de motor uit. ‘Oud en wijs genoeg inmiddels.’

‘Oud en wijs genoeg… hahahaha!’

Van Opperdoes liep schaterlachend naar de loods van de TR.

De auto waarin Bertje van de Dijk gevonden was, stond onder felle lampen midden in de loods. De motorkap stond omhoog en Hugo Pastoor was eronder aan het rommelen met een zaklamp.

Van Opperdoes ging vlak achter hem staan en tikte hem op zijn rug. Hugo kwam omhoog, maar was helder genoeg om op het laatste moment de motorkap te ontwijken.

‘Dat is helemaal niet leuk.’

‘Nu niet meer, nee,’ antwoordde Van Opperdoes. ‘Als je je hoofd gestoten had wel.’

Jacob moest inwendig lachen. Het viel hem op dat Van Opperdoes heel af en toe vrolijk deed, soms zelfs een beetje baldadig. Het leek erop dat hij eindelijk wat beter in zijn vel begon te zitten sinds de dood van zijn vrouw, al betrapte Jacob zijn vriend er nog regelmatig op stil en afwezig in de recherchekamer te zitten op momenten dat hij dacht dat niemand hem zag.

Jacob keek naar Van Opperdoes, die op zijn beurt weer even naar hem keek. Waarschijnlijk verraadden de ogen van Jacob dat hij aan de eenzame momenten van Van Opperdoes dacht, want de oude rechercheur leek het te merken en glimlachte heel even. Het was een bijna trieste glimlach, alsof hij zich betrapt voelde, en hij wendde zijn hoofd af.

Hugo Pastoor legde de zaklamp weg.

‘Ik heb het originele chassisnummer tevoorschijn weten te etsen. Nu moet ik dat bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer checken, en dan weten we welk origineel kenteken daar bij hoort… en of daar iets mee aan de hand is.’

Jacob knikte. ‘Of die gestolen is. Ik denk het wel, eigenlijk.’

Hugo haalde zijn schouders op. ‘De kans acht ik inderdaad groot.’

Van Opperdoes hield zich een beetje schuil achter de auto en gluurde naar binnen. De ramen waren met plastic afgedekt.

‘En verder? Sporen?’

Hugo schudde zijn hoofd.

‘Ik ben nog niet in het interieur geweest, dat doen we straks samen. Maar ik kan je nu al zeggen dat het heel lastig wordt. Water sloopt alles. Dat ding heeft weken onder water gelegen, alles is weg.’

Van Opperdoes schuifelde verder naar de kofferbak. ‘En dit?’

Hugo haalde zijn schouders op.

‘Van hetzelfde laken een pak… die ligt ook vol met water.’

‘Maar heb je de kofferbak al open gehad?’

‘Denk je dat ik kan toveren?’

Hij opende de deur van de auto en klikte de achterklep open.

Jacob deed uit voorzorg een stapje achteruit.

‘Zoiets heb ik al een keer eerder meegemaakt, weet je nog?’

Hugo grijnsde. ‘Bij het Stenen Hoofd. Toen lag er een lijk in, toch? Zou zomaar weer kunnen. Nou je het zegt….’

Ook Hugo deed een stapje achteruit en bekeek de auto.

‘Zeg eens, Van Opperdoes, vind jij die achterbak ook niet wat laag hangen?’

‘Dat vind ik nou helemaal niet.’ Jacob was hem voor.

‘Laten we maar eens kijken dan.’

Hugo pakte met zijn blauwe latex handschoenen de klep beet en trok die langzaam omhoog. Van Opperdoes was naast hem komen staan en keek mee.

Er lag geen lijk achter in de auto, maar in de verder lege en natte kofferbak lag wel een op het oog goed gesloten metalen koffertje, dat er nog opvallend gaaf uitzag.

Hoofdstuk 8

Terwijl Hugo Pastoor en Ton van Maan millimeter voor millimeter het interieur van de auto doorzochten, stonden de twee rechercheurs bij een grote tafel verderop. Midden op een groot wit vel papier lag het koffertje, dat door een felle lamp van bovenaf beschenen werd. Doordat ze er zo ingespannen naar keken, en door de scherpe contouren van het felle licht op het wit, leek het koffertje ineens een heel eigen leven te leiden, alsof het los kwam van de tafel en daar een paar centimeter boven zweefde.