Выбрать главу

‘Zie je dat?’ fluisterde Jacob.

‘Ik zie het.’

‘Wat is dat?’

Veel antwoorden schoten door het hoofd van Peter van Opperdoes, maar uiteindelijk deed hij zijn ogen even dicht en weer open, en toen lag het koffertje weer gewoon op de tafel.

‘Niks…’ zei hij maar.

Jacob keek om naar de twee technisch rechercheurs die nu op hun knieën zaten en van buitenaf bezig waren om de achterbank van de auto te onderzoeken.

‘Ehhh….’

Ton van Maan keek op. ‘Ja?’

Jacob wees zonder iets te zeggen op het koffertje.

‘Wat is daarmee?’

Nu werd Jacob ongeduldig. ‘Wij willen heel graag weten wat erin zit.’

Hugo stond kreunend op en kwam hoofdschuddend dichterbij.

‘Wij zijn op zoek naar een moordenaar, die waarschijnlijk in de auto heeft gezeten. Waarschijnlijk op de achterbank, gezien het feit dat het slachtoffer gewurgd in een auto is aangetroffen. Dat zou betekenen dat er juist op de achterbank sporen te vinden zijn.’

Hij liep naar het koffertje, boog eroverheen en snoof diep.

‘Daar zit de moordenaar echt niet in… of hij moet héél klein zijn en drie weken zijn adem hebben kunnen inhouden.’

Hij keek glimlachend naar Van Opperdoes, die glimlachend terugkeek.

‘Oké, je hebt me nu genoeg teruggepakt voor die motorkap. Doe dat koffertje nou maar….’

Het waren twee doorgewinterde politiemensen die elkaar zaten te jennen. Precies datgene wat het werk zo leuk en draaglijk maakte, wist Jacob.

‘Is het altijd al zo gegaan?’

‘Hoe bedoel je?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Die gein?’

Hugo keek Jacob mismoedig aan.

‘Het wordt er niet beter op. Man, man… wat er vroeger allemaal werd uitgehaald.’

Van Opperdoes moest inwendig lachen bij de herinnering aan zijn tijd op de Warmoesstraat.

‘Met de Warmoesstraat als onvoorstelbaar hoogtepunt…’

Hugo en Van Opperdoes keken voor zich uit, terwijl ze beiden terugdachten aan die periode.

‘Was het zo erg?’ wilde Jacob weten.

‘Erger dan jij je in kan denken. Ik zal je binnenkort wel eens wat verhalen vertellen. Ik denk dat jij je nog wel kan voorstellen dat het zo gegaan is… maar als ik af en toe jonge collega’s zie en bedenk hoe die het edele politievak wordt geleerd…’

Van Opperdoes keek misprijzend.

‘Tegenwoordig passen ze van die managementtrucjes toe in de veronderstelling dat ons werk te vergelijken is met kantoorwerk. Maar dat is het helemaal niet. In welk ander vak kom je met zo veel ellende in aanraking? Ze noemden de Warmoesstraat niet voor niets het afvoerputje van de maatschappij, in die tijd. Je moet je wapenen met humor, tegenover alle ellende. Dat geeft evenwicht en rust in je hoofd.’

Hugo schudde zijn hoofd.

‘Maak dat die ambitieuze bazen maar eens wijs, die alleen aan hun eigen carrière denken. Die hebben het idee dat ze de hele manier waarop wij werken wel even kunnen veranderen. Regel één: er mag niet meer gelachen worden. Regel twee: jullie moeten doen wat ik zeg.’

‘Dan creëren ze een probleem dat nergens in de boekjes staat, omdat niemand iets van ons werk snapt. Als je niet kan lachen, dan hou je dit werk niet vol,’ concludeerde de oude rechercheur. ‘Je kan niet zomaar een sjabloontje van een bank of een computerbedrijf over de politie leggen en zeggen: “Zo moet je dit doen”. Dan ga je voorbij aan al het aparte dat ons werk is… en biedt.’

Jacob vond het een mooie vergelijking, over rust in je hoofd. Hij had zelf ook gemerkt dat humor je wapent.

Hugo liep weg en kwam terug met wat instrumenten en apparatuur. ‘Nou vooruit dan maar, nieuwsgierige aagjes… laten we eens kijken. Eerst maar eens zien hoe degelijk dit koffertje is.’

‘Vingerafdrukken op het slot?’ probeerde Jacob. ‘dna misschien?’

Met een bedenkelijke blik boog de technisch rechercheur zich over de twee sloten van het koffertje.

‘Deze zijn behoorlijk stevig. Je moet met je vingers achter de…’ hij haalde wat spullen tevoorschijn en poerde met een soort staafjes achter het slot, ‘…lipjes van het slot pulken om hem open te klikken. Misschien dat… als er een scherp randje zit… er wat huidresten achter blijven haken.’

Hij haalde de staafjes terug en borg ze op.

‘Misschien dat we geluk hebben. Vingerafdrukken hoef ik niet eens te proberen aan de buitenkant. Die zijn weggespoeld door het smerige water.’

Hij probeerde de sloten voorzichtig. Twee droge klikken klonken. ‘Niet op slot… dat scheelt weer breken.’

Hij opende de koffer voorzichtig millimeter voor millimeter, terwijl hij met een zaklamp de randen in de gaten hield, die van elkaar weken.

‘Even kijken of er geen boobytrap in zit. Je weet maar nooit hoe iemand de inhoud wil beveiligen.’

Maar dat leek niet het geval. Er was geen contact zichtbaar, of draadjes die op de een of andere manier een ontsteking konden vormen. Triomfantelijk opende hij nu de koffer helemaal.

‘Zie je hoe goed dit sluit? Het is brandwerend… en waterdicht. U heeft mazzel, heren rechercheurs.’

De inhoud van de koffer was inderdaad perfect beschermd tegen het water van de Singelgracht. Jacob en Van Opperdoes bogen zich voorover, zich inhoudend om de koffer niet meteen te doorzoeken. Er lag een boekje in, een stapeltje losse papieren en veel sleutels, die allen voorzien waren van een rood plastic label.

‘Dat heb ik eerder gezien,’ zei Jacob.

Het duurde nog zeker twee uur voordat Hugo en Ton alles in het koffertje hadden onderzocht, en Jacob en Van Opperdoes foto’s van de documenten en de sleutels mee konden nemen. Ook het boekje was onderzocht en vrijgegeven. Inmiddels waren alle lichten van het immense gebouw gedoofd, en stond het complex in het donker heel imposant te wezen. Alleen het grote politielogo onder het dak brandde nog toen de twee rechercheur instapten en van het parkeerterrein afreden.

Peter van Opperdoes had de map met de kopieën op schoot en gaapte.

‘Zal ik je thuis afzetten?’ vroeg Jacob.

‘Nee, doe maar niet. We moeten nog iets doen.’

‘O?’

‘Wij hebben Bertje van de Dijk gevonden. Maar misschien is er iemand die hem nu nog steeds mist…’

‘Gek is dat… door jouw verhaal over hem ben ik er eigenlijk automatisch van uitgegaan dat Bertje alleen op de wereld was. Dat gevoel kreeg ik. Iemand die in z’n eentje in het leven stond, niemand om zich heen had. Jij zei toch ook dat hij geen familie meer had?’

Van Opperdoes fronste. ‘Maar dat weet ik niet zeker. Ik ken wel iemand… Als ik Bertje moest hebben en hij was niet thuis, ging ik naar zijn moeder. Die wist wel waar hij zat, of in ieder geval zorgde zij ervoor dat hij de boodschap kreeg. Dan kwam hij zich netjes melden.’

‘Wil je naar het bureau? Misschien dat er een recent adres van hem bekend is. Of eventuele familie.’

Van Opperdoes veegde over zijn vermoeide ogen.

‘Mijn gevoel zegt me dat we het niet kunnen maken om eventuele nabestaanden nog een nacht in eventuele onzekerheid te laten, terwijl wij al weten dat Bertje is overleden.’

Jacob knikte invoelend en reed naar de Raampoort.

Terwijl ze vanaf de Tweede Hugo de Grootstraat de Nassaukade passeerden, lichtte het bureau in de lugubere duisternis van vlagen koude mist bijna vrolijk op. Op de begane grond brandden alle lichten in de ruimte waar de wachtcommandant en de agenten van de uniformdienst zaten, ook wel ‘de plot’ genaamd omdat zich daar de verbindingsmiddelen bevonden met alle agenten op straat.

In dezelfde ruimte was de balie, waar het publiek binnenkwam en te woord werd gestaan. Op de eerste verdieping brandde licht in de kantine, maar op de rechercheafdeling was het aardedonker, net als de wereld om hen heen.