Die keek naar beneden en zag het gloeiende puntje een gat in zijn pak branden, waardoor hij verschrikt achteruit sprong, over een fiets struikelde en in de bosjes aan de andere kant van de steeg terechtkwam.
Hoestend en proestend moest de slotenmaker zich staande houden, waarbij hij zijn hand uitstrekte om houvast te zoeken en prompt in een rozenstruik vol doorns greep. Scheldend en tierend sprong hij in het rond, zijn gewonde hand in de andere klemmend.
Hugo Pastoor probeerde tevergeefs overeind te komen, maar omdat zijn benen hoog over de fiets lagen, lukte het hem niet, zodat hij met zijn armen als een dolgedraaide molenwiek in het rond aan het zwaaien was zonder een centimeter overeind te komen.
Jacob kwam op het kabaal af, en zag het tafereel met grote ogen aan voordat hij dubbel klapte van het lachen.
‘Ik hoor het wel als jullie klaar zijn,’ zei hij en verdween weer naar binnen.
Hugo en de slotenmaker keken hem woedend na.
Na een paar minuten kwam Hugo, nog steeds kwaad, de woning in. Zijn witte pak was aan flarden gescheurd en zijn mondkapje hing aan één elastiekje aan zijn linkeroor.
‘Ik hoorde dat jij hier aan het zoeken was.’
Jacob knikte. ‘Dat heb je goed gehoord.’
‘Ik heb nieuws voor je. Er zaten sporen van Bertje van de Dijk op de sloten van het koffertje — en in het koffertje. Ook op die labels aan de sleutels wemelde het van zijn vingerafdrukken. Dus we kunnen wel stellen dat het zijn koffertje was. O ja, en we weten van wie die gekloonde auto oorspronkelijk was. Misschien ook wel interessant voor jullie om te…’
Toen onderbrak hij zichzelf, op het moment dat zijn blik vol walging op de zoekende agenten viel, die alleen maar plastic handschoenen aan hadden.
‘Kijk nou toch eens hoe ze de pd bevuilen! Moesten wij hier niet bij zijn?’
Jacob legde troostend een hand op de schouder van Hugo.
‘Wij waren hier al binnen. Bovendien is dit geen pd. Bertje is hier niet vermoord en Peter Donkers is hier niet neergeschoten.’
Hugo fronste. ‘Peter Donkers? Die gozer die op het Timorplein is neergeschoten?’
‘Ken je hem?’
Hugo schudde zijn hoofd. ‘Hem niet. De zaak wel. Ik heb nog een huls liggen uit het wapen waarmee geschoten is. Maar er zaten geen sporen op, en het wapen hebben we niet.’
‘En nu kwam je meedoen met de huiszoeking.’
Hugo scheurde mopperend de laatste resten van zijn witte pak van zijn lichaam af.
‘Natuurlijk. Je gaat toch geen huiszoeking doen zonder ons?’
Jacob haalde zijn schouders op.
‘De kans dat we iets vinden is niet zo groot. We zijn voornamelijk op zoek naar het adres van Bertje van de Dijk. Ik denk niet dat we hier bijvoorbeeld een vuurwapen aantreffen.’
De stem van Jan Rozenbrand weerklonk uit de keuken.
‘Jacob, we hebben iets…’
‘Wat?’
‘Een vuurwapen.’
Jacob was met een sprong bij Jan Rozenbrand. ‘Echt?’
‘Nee, geintje.’
‘Verdorie, daar maak je geen grappen over, Jan…’
‘Maar ik heb wel iets anders.’
Jan Rozenbrand grijnsde. Hij hield een trosje rode labels omhoog.
Hoofdstuk 13
Het werd stil in de verhoorkamer toen Jacob de rode labeltjes op tafel legde. Jacqueline keek er even naar, wilde iets zeggen, maar hield toen haar mond stijf dicht.
‘Kent u deze?’ vroeg Jacob.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, nooit gezien.’
‘Dat lijkt me sterk. We hebben ze in uw huis gevonden.’
Ze haalde haar schouders op.
‘Ik ken ze niet. Kijk ze maar na. Mijn vingerafdrukken zul je er niet op vinden.’
Peter van Opperdoes observeerde haar nauwkeurig.
‘Voorlopig verbinden deze labels drie misdrijven met elkaar. En ze lagen in uw huis.’
Hij merkte dat haar onzekerheid met de minuut toenam.
‘Ik ben niet de enige die in dat huis heeft gewoond.’
‘Wie dan nog meer?’
‘Bert natuurlijk.’
‘Dus deze zijn van Bert?’ wilde Van Opperdoes weten.
‘Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat ze niet van mij zijn. Ik heb gezegd dat ik niet de enige was die daar heeft gewoond.’
Van Opperdoes wiegde van zijn ene been op het andere. ‘U heeft geen idee hoe ze daar komen?’
‘Nee.’
‘Mag ik dan de conclusie trekken dat ze van Bert zijn, of dat Bert er wellicht meer van heeft geweten?’
‘Dat zijn uw woorden.’ Ze bleef stoïcijns.
‘Waar woonde Bert als hij niet bij u was?’
Het bleef stil.
‘We hebben in uw huis het telefoonnummer van Bert gevonden. En nog veel meer. Het is een kwestie van tijd voordat we weten waar hij heeft gewoond. U bent nu zelf verdachte, maar ik weet niet of dat terecht is…’ peinsde Van Opperdoes. ‘Wat verliest u er eigenlijk mee om ons te helpen? Wat weerhoudt u ervan om ook maar iets van medewerking te geven?’
Jacqueline Donkers weifelde zichtbaar.
Jacob besloot ook een duit in het zakje te doen.
‘Of is het omdat u uw broer heeft neergeschoten, en uw ex-vriend Bert en een Italiaan heeft vermoord? Dat zou uw weerzin goed verklaren. In dat geval zou ik waarschijnlijk ook mijn mond stevig dichthouden.’
Het klonk vrij nonchalant zoals Jacob het samenvatte, maar inwendig gaf Van Opperdoes hem een groot compliment voor deze psychologische zet. Het duurde dan ook maar vijftien seconden voordat Jacqueline Donkers brak.
‘Goed. Vraag maar wat u wilt.’
Van Opperdoes schoof een vel papier en een pen naar haar toe.
‘Het adres van Bertje.’
Ze was nu echt murw. Met gebogen schouders leunde ze voorover en schreef een adres op.
‘Van wie zijn die labels?’
‘Van Bertje.’
‘En wat deed hij ermee?’
Ze keek de twee rechercheurs aan met grote ogen.
‘Dat weet ik niet. Hij deed van alles, maar mij heeft hij er niets over verteld. Hij is ze een keer vergeten, toen hij bij me was… en toen heb ik ze opgeborgen. Daarna gebeurde er iets tussen ons… en heb ik hem niet meer gezien. Aan die stomme labels heb ik niet eens meer gedacht.’
‘Hij wel?’
‘Hij heeft er een paar keer om gevraagd… hij werd er kwaad om. Toen dacht ik: bekijk het maar, je krijgt ze helemaal niet meer terug.’
Van Opperdoes knikte begrijpend.
‘Dat jullie uit elkaar zijn gegaan… dat is niet als vrienden geweest, begrijp ik.’
‘Zoals wel meer stelletjes uit elkaar gaan. Niet meer, niet minder.’
Jacob trok het papiertje met het adres naar zich toe.
‘We hebben bij Bertje sleutels met die rode labels aangetroffen. Zijn het soms sleutels van opslagplaatsen van Bertje?’
‘Ik wéét het niet… echt niet. Ik heb er niet naar gevraagd. Of misschien heb ik er wel naar gevraagd… maar hij heeft er nooit antwoord op gegeven. Bertje sprak daar nooit over. Dat is echt zo.’
Van Opperdoes gebruikte zijn warmste stem.
‘Het is goed, we geloven je. Heeft de dood van Bertje dan iets met je broer te maken?’
‘De dood? Nee…’
Van Opperdoes kneep zijn ogen even samen. Het leek alsof ze een kleine pauze had genomen voor haar antwoord, om er heel even goed over na te denken — bijna alsof ze niet de waarheid wilde vertellen, maar ook niet wilde liegen.
De oude rechercheur besloot niet door te vragen, omdat hij vreesde dat ze dan weer dicht zou klappen.
‘En die Italiaan?’ vroeg hij daarom maar.
‘Ik weet helemaal niets van een Italiaan.’
Van Opperdoes wees op de rode labeltjes.
‘Zo een als deze… is er ook bij een Italiaan gevonden, die is doodgeschoten.’