Jacob keek erin en knikte dankbaar. ‘Dank je wel.’
‘Je weet toch dat je zelf ook even heen en weer had kunnen rijden?’
Jacob deed alsof hij diep nadacht. ‘Ja, nou je het zegt…’
‘Pfff. Het is dat je zo’n aardige kerel bent, Jacob…’
‘Maar ik kon hier niet weg. We moesten deze levensgevaarlijke man in bedwang houden,’ zei Jacob, wijzend op de oude baas in de stoel.
Jan schudde zijn hoofd en stapte weer in de politieauto.
‘Ze zijn allemaal gek, bij de recherche…’
Jacob ging op zijn hurken naast Moos zitten en toonde hem de Italiaanse politiefoto van het slachtoffer uit Hoorn.
‘Dat is hem, hoor. Geen twijfel mogelijk. Hij kwam bij Bertje over de vloer.’
‘Wat kwam hij doen, denk je?’
‘Geen idee. Deurtje halen?’
‘Wat zeg je?’ vroeg Van Opperdoes.
‘Deurtje halen. Bertje deed in deurtjes. Hij had woninkies. Kamertjes. Overal door de stad. Deurtjes, die hij verhuurde.’
Van Opperdoes leunde achterover. Er vielen opnieuw puzzelstukjes op hun plek: Bertje regelde tijdelijke woningen voor criminelen.
Hij staarde naar de voordeur van Bertje, naast het uithangbord van Van Wees distilleerderij.
‘We moeten daar naar binnen, Jacob.’
Jacob kon duwen en schoppen wat hij wilde, maar hij kreeg de deur van Bertje niet open. Er zat een flink slot op, en extra sloten aan de boven- en onderkant.
‘Ik bel die sigaar wel. Straks sloop ik die hele deur,’ hijgde Jacob.
‘Doe dat dan maar,’ beaamde Van Opperdoes. ‘Dat willen we natuurlijk niet, dat die deur straks in tweeën ligt.’
Nog nahijgend belde Jacob de slotenmaker, die gelukkig niet lang op zich liet wachten.
Hij trok een wenkbrauw omhoog toen hij de sloten zag en op het hout tikte.
‘Dit is nou wat je noemt een deur…’ bromde hij, voordat hij zijn boormachine in het eerste slot zette. Het kostte hem bijna een uur zweten, grommen en vloeken, maar toen zwaaide de deur eindelijk open.
Moeizaam kwam de geknielde slotenmaker omhoog en rechtte zijn rug.
‘Hier mocht niemand ongevraagd binnenkomen, dat is wel duidelijk,’ zei hij vergenoegd, voordat hij een nieuwe sigaar uit zijn overall toverde en er de brand in joeg.
Jacob en Van Opperdoes deden de deur iets verder open.
Jacob trok plastic handschoenen uit zijn jaszak en gaf een paar aan Van Opperdoes. Voorzichtig deden ze een stap naar binnen.
Vanuit een minuscuul halletje kwamen ze in een woonkamer terecht. Die was klein, maar wel een van de meest luxe woonkamers die ze ooit hadden gezien: peperdure meubels en audioapparatuur, een spiksplinternieuwe laptop stond op tafel en een immense televisie aan de muur.
Maar het meest opvallend was het glimmende vuurwapen dat naast de stapeltjes bankbiljetten op de salontafel lag.
Hoofdstuk 14
Tot grote pret van Moos stond de Driehoekstraat inmiddels vol auto’s. Vooraan stond de bus van een hondengeleider, die eerst door de woning was gegaan met een vuurwapenhond, om te kijken of er nog meer wapens of munitie in de woning verborgen lagen. Daarna was een tweede hondengeleider gekomen, wiens hond op zoek ging naar geld. Het kleine woninkje boven de distilleerderij bleek namelijk een goed beveiligde kluis te zijn. Ook de ramen waren muurvast afgesloten, met extra dik glas.
In het huis hadden Van Opperdoes en Jacob op de meest vreemde plaatsen geld en munitie gevonden. Ze waren ervan overtuigd dat er nog meer was verborgen, en Jacob wist dat de Amsterdamse politie inmiddels over uitstekend getrainde honden beschikte, die waren opgeleid voor het herkennen van diverse geuren. Het was een mooi gezicht, zo’n hondengeleider met een opgetogen hond die op rare plekken bij muren aansloeg — waarop na wat breken weer een verborgen ruimte met geld werd gevonden.
Het geld werd verzameld en op de tafel in het midden van de kamer gelegd. Duidelijk was dat Bertje van de Dijk in zijn nieuwe carrière ruimschoots was geslaagd. Zonder dat iemand het wist was hij van een straatrat opgeklommen tot een rijk man. Peter van Opperdoes schatte hoeveel geld er op tafel lag. Het moest in de honderdduizenden euro’s lopen.
‘Hij heeft het slim gedaan. Niet opvallen… geen dure auto, geen duur huis… niet in het oog springen bij de politie… en ondertussen bakken met geld verdienen.’
‘Veel heeft hij er niet aan gehad, anders. Nu kan hij er niet meer van genieten, in koelcel 23 van het mortuarium,’ merkte Jacob op.
‘Dat is waar. Waarschijnlijk had hij zijn eigen dood niet verwacht. Bertje kennende zou hij het geld verzamelen… en dan ineens verdwijnen om in een tropisch land vrolijk oud te worden.’
Het was inderdaad typisch Bertje om zo te denken. Het was slim… straatslim… om niet op te willen vallen en dan lekker ergens te gaan genieten. Wat was er misgegaan? Wat was er tussengekomen?
‘Tjonge jonge… moet ik hier zijn? Twee hoog in de Jordaan, met allemaal kleine trappetjes.’
Bonkende voetstappen klonken van beneden.
Jacob keek Van Opperdoes aan en sloeg zijn ogen quasiwanhopig op.
IJsselstein, de digitale rechercheur, kwam de kamer in, een zware tas meezeulend.
Jacob keek naar de hijgende rechercheur. ‘Jij zit toch op zolder op de Raampoort? Veilig weggestopt voor de rest van ons? Met een steil trappetje naar boven? Dan moet dit een makkie voor je zijn.’
‘Dan heb ik deze tas niet mee te sjouwen, lampie.’
IJsselstein negeerde hem verder en liep nieuwsgierig naar het midden van de kamer.
‘Zo, ik zie dat jullie mijn salaris al hebben klaargelegd. Goeiemorrege zeg…’
‘Het is geteld,’ zei Jacob lachend.
‘Ik kijk wel uit, ik brand daar mijn vingers niet aan. Geen zin in een intern onderzoek. Wat kan ik voor jullie doen?’
Jacob wees op de dure laptop van Bertje.
‘Kun jij daar iets mee?’
IJsselstein klapte vergenoegd in zijn handen.
‘Jarenlang zeuren en het helpt! Eindelijk doen ze eens iets goed, die jongens van de recherche!’
Van Opperdoes keek naar Jacob en wees naar IJsselstein.
‘Wat bedoelt hij? Ik snap die man nooit…’
Jacob klopte hem geruststellend op de schouder.
‘Geeft niks. Niemand snapt hem. Hij bedoelt dat hij liever ter plaatse komt als er iets moet worden onderzocht in computers. Als wij stekkers lostrekken… dat heeft hij liever niet.’
IJsselstein kwam bij hen staan.
‘Dat is allemaal een beetje lastig uit te leggen aan iemand die nog niet eens weet hoe een mobiele telefoon werkt.’
‘Ik weet best hoe een mobiele telefoon werkt,’ mopperde Van Opperdoes.
‘Het kan zijn, bijvoorbeeld, dat een computer nog aan staat, of in slaapstand, waarbij een programma openstaat. Als je dan de stroom eraf haalt om dat ding in beslag te nemen, dan verlies je misschien informatie die op de computer staat.’
Van Opperdoes keek verontwaardigd naar Jacob. ‘Dat begrijp ik best, wat hij daar zegt.’
‘Dat mag ook wel, want ik heb het uitgelegd op het niveau van een kind op de lagere school. Als je dat nog niet snapt…’ bromde IJsselstein. ‘Gaat het om die? Is er nog meer? Heb je ook mobiele telefoons gevonden?’
Hij benaderde de laptop en bekeek hem van alle kanten alsof het een gevaarlijk dier was dat hem ieder moment kon aanvallen.
‘Ja, zie je wel… in de sluimerstand… Goed gedaan, Jacob.’
IJsselstein opende de grote zwarte tas en trok er allemaal indrukwekkende snoeren en apparaten uit. Hij sloot kabels aan op de laptop, en stopte stekkers in het stopcontact. Brommend kwamen zijn apparaten tot leven en een imponerende rij lampjes lichtte op. IJsselstein drukte op knopjes en opende toen omzichtig de laptop. Hij gromde verbaasd en deed een stap achteruit.
‘Hij staat gewoon aan. Geen beveiliging… geen wachtwoord. Dat is raar.’