Van Opperdoes keek om zich heen.
‘Dat is niet zo gek als het lijkt.’
‘Heb jij er nu ineens verstand van, meneer de rechercheur-die-niet-eens-weet-wat-een-iPad-is?’ sneerde IJsselstein.
‘Misschien weet ik niet wat een eipet is… maar ik weet wel iets over hoe criminelen denken. Dit huis is een fort. Niemand kwam hier binnen zonder dat Bertje dat wilde. Hier voelde hij zich veilig. Hij verstopte zijn geld hier in huis, en er lag ook veel geld op tafel. En een vuurwapen. Hij heeft zijn criminele leven goed weten te verbergen, en tegelijkertijd zijn huis tot bunker verbouwd. Dan is het niet zo vreemd dat hij zijn computer aan laat staan, in het volle vertrouwen dat niemand hier ongewenst binnen zou komen.’
IJsselstein, die er nooit zo heel goed in was geweest anderen gelijk te geven, haalde zijn schouders op.
‘Zou kunnen… misschien. Hoe dan ook, er zit geen beveiliging op. Ik maak een kopie van de harde schijf, daar kunnen jullie dan mee werken.’
Jacob keek op het scherm. Er was een bestand te zien met de nummers 1 tot en met 35, met daarachter adressen. Hij wenkte Van Opperdoes.
‘Kijk eens? Hadden wij niet vijfendertig rode labeltjes met nummers erop, uit de koffer van Bertje? Dit zijn de bijbehorende adressen, denk ik.’
IJsselstein keek op het scherm.
‘Ik ken dit programma. Mooi dingetje. Ieder nummer — dus ieder adres — staat gekoppeld aan een agenda.’
Van Opperdoes wreef tevreden in zijn handen.
‘Bertje was een tussenpersoon. Als een crimineel zaken kwam doen in Amsterdam, wilde die niet in een hotel gaan zitten waar je je naam moest opgeven en een paspoort moest laten zien. De maffia gaf aan Bertje door dat er iemand naar Amsterdam kwam, en Bertje regelde een onopvallend appartement voor die persoon. Met een beetje mazzel kunnen we achterhalen welke crimineel waar heeft gezeten… en wanneer.’
IJsselstein veegde over het toetsenbord van de laptop, en het beeld verschoof iets. Hij keek trots op.
‘En in welke auto die crimineel reed.’
Achter de adressen werden nu ook kentekens zichtbaar.
Jacob ging met zijn oog langs de lijst.
‘Daar zal vast een Ford Mondeo tussen staan… zullen we wedden?’
Peter van Opperdoes knikte beamend.
‘Daar zal de Criminele Inlichtingen Eenheid blij mee zijn, met die lijst. En waarschijnlijk de politie in Hoorn ook, als onze Italiaan erop staat. Die woning moeten we ook hebben. Maar in ieder geval is de connectie tussen de rode labels nu bewezen.’
Er klonk een bescheiden klop op de deur, en Hugo Pastoor kwam de kamer binnen lopen.
‘Er is nog meer bewezen…’
Iedereen keek hem verwachtingsvol aan. Nu hij ieders blik op zich voelde rusten, krabbelde hij al iets terug.
‘Nou ja, bewezen… dat is een groot woord. Maar het vuurwapen dat hier is gevonden, heb ik eens even goed bekeken met een microscoop in de auto. Er zit een kleine beschadiging in de loop. En die komt overeen met een beschadiging die is gevonden op de kogel die is verwijderd uit het lichaam van Peter Donkers.’
‘Dus?’ Van Opperdoes wilde zekerheid.
‘Dus is Peter Donkers neergeschoten met het vuurwapen dat jij net in Bertje van de Dijks huis hebt gevonden.’
Van Opperdoes schudde de hand van Moos.
‘Wij gaan er weer vandoor.’
‘Kom nog eens terug. Ik heb in jaren niet zo veel lol gehad. En zo veel mensen gezien.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Doe ik, Moos. Heb het goed.’
Moos zwaaide met een hand en legde zijn deken weer goed over zijn benen.
De beide rechercheurs stapten in hun auto.
Toen Jacob zat, vloekte hij hartgrondig.
‘Wat is er?’ vroeg Peter van Opperdoes ongerust.
Jacob wees voor zich uit, naar de plek waar een parkeerbon onder de ruitenwisser zat.
‘Zijn ze blind of zo?’
Hij haalde het bordje waar politie op stond van het dashboard af.
‘Wat staat hier? Dat ik graag een parkeerbon wil?’
Hij keek om zich heen, of hij de controleur nog ergens zag lopen.
‘Als ik hem zie, is-ie voor mij…’
‘Die man doet ook zijn werk.’
Jacob zuchtte diep.
‘Ooit heb ik daadwerkelijk op het punt gestaan om zo’n man in de cel te schoppen. We waren bezig met een actie, komt er zo’n auto aan met zo’n eencellige erin die gaat proberen om een wielklem op míjn auto te plaatsen. Ik zei tegen hem: “Ik ben aan het werk en als jij die klem plaatst, dan belet je mij mijn werk te doen”.’
Jacob citeerde hier de letterlijke wetstekst, wist Van Opperdoes.
‘En toen?’
‘En toen? Die man keek me schaapachtig aan, zoals alleen parkeercontroleurs dat kunnen. Hij zag uiteindelijk wel dat ik het meende, want hij ging weg.’
‘Had je hem echt aangehouden?’ was Van Opperdoes benieuwd.
‘Nou en of. Met alle plezier. Of ik had hem met die wielklem om z’n nek in de Lijnbaansgracht gegooid.’
De oude rechercheur schudde zijn hoofd, terwijl Jacob de parkeerbon verfrommelde.
‘Die mensen doen gewoon hun werk.’
‘Ik ook. En zij werken me tegen. Het zijn mijn natuurlijke vijanden.’
Van Opperdoes wreef over zijn slapen en liet zijn hoofd in zijn handen rusten.
‘We hebben het huis van Bertje gevonden. En nu zitten we met een groot probleem.’
Jacob gooide het propje in de asbak. Hij zuchtte twee keer diep en wreef over zijn maag.
‘Dat hebben we zeker. Het is tijd voor lunch.’
Hij startte de auto en reed weg.
‘We gaan een broodje halen en ondertussen mag jij mij vertellen wat het grote probleem is.’
Jacob reed door de Marnixstraat, richting bureau. Maar in plaats van te stoppen bij Raampoort, reed hij rechtdoor de Marnixstraat af.
‘De kantine is open, hoor.’
Jacob keek hem glimlachend aan.
‘Zeker niet goed genoeg?’ informeerde Van Opperdoes.
Jacob schudde zijn hoofd.
‘Naar een van jouw adresjes?’
Jacob knikte.
Van Opperdoes zuchtte.
Jacob parkeerde in de Utrechtsestraat, bij de Keizersgracht. Daar zat een broodjeszaak genaamd Loekie.
‘Hier is het?’
‘Deze zaak is geweldig. Een paar broers runnen ’m. Toen ik op de Lijnbaansgracht zat, had een van hen een broodjeszaak op de Prinsengracht, bij de Utrechtsestraat. Rond lunchtijd stond er een rij tot buiten. Ze bakken zelf hun stokbroodjes, en hebben zo ongeveer de lekkerste zelfgemaakte filet americain van Amsterdam. Die van de Prinsengracht is weg, maar deze Loekie is er nog…’
‘Hee, Jacob…’ begroette de man achter de toonbank hem. ‘Hetzelfde als altijd?’
‘Graag. Doe er maar twee.’
Peter van Opperdoes keek hem aan. ‘Ga ik dat lekker vinden?’
‘Let maar op.’
Gewikkeld in papier, met een servet eromheen, kregen de rechercheurs hun stokbroodje.
In de auto zette Van Opperdoes zijn tanden erin. Het was inderdaad de lekkerste filet americain die hij kende. Licht scherp, met kappertjes erdoorheen. Heerlijk!
Jacob nam een paar happen en leunde vergenoegd achterover.
‘Nu ben ik weer in staat om na te denken. Wat is het grote probleem dat we nu hebben?’
‘Ik zal het uitleggen…’ begon Van Opperdoes. ‘We hebben een lijk in de gracht: Bertje. We hebben zijn ex-vriendin met wie hij ruzie had: Jacqueline. We hebben een broer van de ex-vriendin: Peter. Peter is neergeschoten met het wapen dat bij Bertje is gevonden.’
‘Klopt. Dan zou je kunnen zeggen dat Bertje Peter heeft neergeschoten.’
Van Opperdoes nam weer een hap en kauwde bedachtzaam.
‘Dat is een mogelijkheid. Een andere mogelijkheid is…’ Hij dacht even na.
‘Nou? Wat?’
‘Een andere mogelijkheid is: Peter heeft Bertje van de Dijk vermoord.’
Jacob knikte langzaam. ‘Ja… en wie heeft dan Peter neergeschoten?’